ECLI:NL:GHARL:2013:7960

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
200.119.337-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst en loonvordering tussen kapitein en rechtspersoon

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een kapitein en een rechtspersoon over een vermeende arbeidsovereenkomst en een loonvordering van circa 12.000 Euro. De kapitein, hier aangeduid als [appellant], stelt dat hij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met [geïntimeerde], die als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1] optreedt. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de loonvordering afgewezen, omdat de kapitein niet aan zijn stelplicht had voldaan. Het hof heeft dit oordeel in hoger beroep bekrachtigd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de kapitein heeft werkzaamheden verricht op het motorschip Julia Sara, dat eigendom is van [bedrijf 1]. De kapitein heeft facturen gestuurd aan [geïntimeerde], maar deze zijn niet betaald. De rechtspersoon heeft betwist dat er een overeenkomst is gesloten tussen de kapitein en [geïntimeerde] persoonlijk, en stelt dat de overeenkomst tussen de rechtspersonen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] is gesloten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de kapitein zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, wat heeft geleid tot de afwijzing van zijn vorderingen.

In hoger beroep heeft de kapitein één grief ingediend, waarin hij stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij in zijn stelplicht tekort is geschoten. Het hof heeft echter geen nieuwe argumenten gehoord en heeft de motivering van de kantonrechter overgenomen. Het hof concludeert dat de kapitein niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er een arbeidsovereenkomst is gesloten met [geïntimeerde].

De uitspraak van het hof is dat het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd en dat de kapitein wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 22 oktober 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.119.337/01
(zaaknummer rechtbank Groningen: 542762 CV EXPL 12-3935)
arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken van 22 oktober 2013
in de zaak van
[appellant],
woonplaats kiezende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A. Rhijnsburger, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. C.H.J. van der Maas, kantoorhoudende te Haren.
Het tussenarrest van 25 juni 2013 wordt hier overgenomen.

1.De verdere loop van het geding in hoger beroep

1.1
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord (met producties) geconcludeerd tot bekrachtiging van het aangevallen vonnis van de rechtbank van 4 oktober 2012 - zo nodig met verbetering en/of aanvulling van gronden - en tot veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, waaronder begrepen de kosten van het incident.
1.2
[appellant] heeft op de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord overgelegde producties niet meer kunnen reageren. Aangezien deze producties ook reeds in eerste aanleg in het geding zijn gebracht, wordt [appellant] hierdoor niet in zijn processuele belangen geschaad.
1.3
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De productie bij de memorie van grieven ontbreekt in het procesdossier van [appellant], maar bevindt zich wel in het procesdossier van [geïntimeerde].
2 De feiten
2.1
De kantonrechter heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.10 van het vonnis waarvan beroep feiten vastgesteld. Hiertegen is niet gegriefd en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken. Deze feiten luiden, aangevuld met wat verder over de feiten als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd betwist vaststaat alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties, als volgt.
2.2
[geïntimeerde] is bestuurder van de rechtspersoon naar Duits recht [bedrijf 1] MS Julia Sara GmbH & Co KG (hierna: [bedrijf 1]). Het motorschip Julia Sara is eigendom van [bedrijf 1].
2.3
[appellant] heeft werkzaamheden verricht als kapitein op de Julia Sara.
2.4
[appellant] heeft op 29 maart 2011 per e-mail aan [geïntimeerde] geschreven:
"Hier als bijlage de factuur van de eerste 14 dagen op Julia Sara
Kunt u deze aub direkt verwerken(betalen)?
mijn duitse bank doet momenteel lastig,omdat door automatische afschrijvingen,mijn rekening rood staat,en dat mag niet
Dit komt helaas,door de vorige opdrachtgever/eigenaar,die heeft nog steeds mijn rekening niet betaald
anders zou ik het U niet vragen"
Als in dit e-mailbericht genoemde bijlage heeft [appellant] de volgende factuur van 22 maart 2011 in het geding gebracht:
2.5
Bij e-mailbericht van 26 april 2011 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven dat hij tot die datum nog geen enkele betaling had ontvangen.
2.6
In reactie daarop heeft [geïntimeerde] per e-mail van 27 april 2011 aan [appellant] laten weten:
"Eerst is uw salaris teruggestort, doch daarna hebben wij het opnieuw overgeboekt.
Wilt u nogmaals checken bij uw bank?
Ook wij zullen vandaag contact opnemen met onze bank in Bremen."
2.7
Op 29 april 2011 heeft [geïntimeerde] per e-mail het volgende aan [appellant] geschreven:
"Gaarne uw reactie op onze mails en ingesproken voicemail.
Onze betaling is inmiddels voor de tweede keer terug gestort.
Kunt u ons uw correcte bankrelatie incl. BLZ etc. nogmaals doorgeven?
De door u gegeven nummers kloppen niet!"
2.8
Incasso Partners Nederland heeft op 4 mei 2011 een e-mail gestuurd aan
[bedrijf 1], ter attentie van [geïntimeerde] en onder vermelding van "Betreft: [bedrijf 2] GmbH / [bedrijf 1]". De e-mail begint met de zin:
"Naar aanleiding van onze eerdere sommaties hebben wij nog geen oplossing over de openstaande vordering van [bedrijf 2] GmbH bereikt (...)."
2.9
[geïntimeerde] heeft hierop gereageerd per e-mail van 4 mei 2011, waarin zij aan Incasso Partners Nederland laat weten:
"Betreft: Betwiste vordering van de heer [appellant]/[bedrijf 2]
(...)
Na ontvangst van het juiste bankrekeningnummer van uw cliënt (...) hebben wij op 3 mei j.l. bevrijdend kunnen betalen. Overigens nog steeds binnen de wettelijke termijn.
(...)
[bedrijf 1] Bremen
D. [geïntimeerde]"
2.1
Op 10 mei 2011 heeft [geïntimeerde] een e-mail aan [appellant] gezonden:
"(...)
Als zelfstandig ondernemer dient u correcte nota's in te zenden.
Wij hebben 4 x geprobeerd uw tegoed ad. \ 300,- all-in per gewerkte dag over te boeken en voor de 4de keer is het bedrag (3 mei wederom) teruggestort.
Naam rekeninghouder van de bank ([bedrijf 2] of [appellant]?)
(...)
Overigens zijn wij niet onder de indruk van uw dreigementen
U kunt telefonisch onze bankdirecteur benaderen, hij zal u gaarne informeren over onze stortingen.
(...)
D. [geïntimeerde]"

3.De procedure in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van achterstallig loon tot een hoofdsom van € 12.025,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2011, en tot betaling van:
- kosten debetstand bank € 786,50
- Diverse incassokosten schuldeisers € 1.825,-
- Nota IncassoPartners in verband met incasso € 115,-
- Deurwaarderskosten IncassoPartners € 208,-
- Advocaatkosten IncassoPartners € 335,-
- Buitengerechtelijke kosten gericht op minnelijke regeling € 856,80
3.2
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd dat er op neerkomt (samengevat) dat niet een overeenkomst is gesloten tussen [geïntimeerde] (in persoon) en [appellant], maar dat tussen
[bedrijf 1] en de rechtspersoon naar het recht van Zwitserland [bedrijf 2] een overeenkomst is gesloten, inhoudende dat [bedrijf 2] een kapitein ter beschikking zou stellen voor de Julia Sara.
3.3
In het aangevallen vonnis van 4 oktober 2012 heeft de kantonrechter overwogen (samengevat) dat [appellant] weliswaar gesteld heeft dat tussen hem en [geïntimeerde] mondeling (telefonisch) een (arbeids)overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan hij jegens [geïntimeerde] aanspraak kan maken op loonbetaling, maar dat hij deze stelling - gelet op het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde] - niet nader heeft onderbouwd. Nu dat wel op de weg van [appellant] lag, heeft de kantonrechter hem niet tot bewijslevering toegelaten, zijn vorderingen afgewezen en is [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde].

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
[appellant] heeft één grief opgeworpen. Met
grief 1en de daarop gegeven toelichting klaagt [appellant] er over dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij in zijn stelplicht tekort is geschoten.
4.2
In hetgeen partijen over en weer hebben gesteld ziet het hof in essentie geen andere argumenten dan reeds in eerste aanleg zijn uitgewisseld. Het hof kan zich geheel verenigen met de motivering van de kantonrechter en neemt zijn oordeel over.
4.3
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. [appellant] stelt dat een telefonische afspraak ten grondslag ligt aan zijn overeenkomst met [geïntimeerde]. Na de uitdrukkelijke ontkenning hiervan door [geïntimeerde] heeft [appellant] zijn stelling onvoldoende nader onderbouwd. Zelfs in hoger beroep laat [appellant] in het midden wanneer dit gesprek zou hebben plaatsgevonden. [appellant] laat het slechts bij de aanduiding dat het "voorafgaand aan de reis" was. Wie het initiatief heeft genomen voor het gestelde telefoongesprek, laat hij onbesproken. Evenmin heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] er om heeft gevraagd om de facturen op naam van [bedrijf 1] te stellen. Onder deze omstandigheden leveren de facturen veeleer een ondersteuning op van het verweer van [geïntimeerde], dat tussen de rechtspersonen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] een overeenkomst is gesloten, terwijl daar van de zijde van [appellant] onvoldoende tegenover is gesteld ter onderbouwing van zijn stelling dat er een overeenkomst is gesloten tussen de natuurlijke personen [geïntimeerde] en [appellant]. De productie die [appellant] bij de memorie van grieven heeft overgelegd - een e-mail van [geïntimeerde] aan [appellant] van 20 april 2011 - maakt dit niet anders, omdat [geïntimeerde] zich hierin duidelijk uitlaat namens "[bedrijf 1]" en dus niet namens zichzelf in privé. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen, nog daargelaten dat [appellant] in hoger beroep niet een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan.
4.4
De slotsom luidt dat de grief faalt, zodat het aangevallen vonnis van de kantonrechter van 4 oktober 2012 zal worden bekrachtigd.
4.5
[appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, vastgesteld op € 683- aan verschotten en op € 1.788,- aan geliquideerd salaris van de advocaat (2 punten in tarief II).

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 4 oktober 2012;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en stelt deze kosten aan de zijde van [geïntimeerde] vast op:
- € 683,- aan verschotten,
- € 1.788,- aan geliquideerd salaris van de advocaat;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. H. de Hek en mr. A.M. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 oktober 2013.