In deze zaak gaat het om een geschil tussen een kapitein en een rechtspersoon over een vermeende arbeidsovereenkomst en een loonvordering van circa 12.000 Euro. De kapitein, hier aangeduid als [appellant], stelt dat hij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met [geïntimeerde], die als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf 1] optreedt. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de loonvordering afgewezen, omdat de kapitein niet aan zijn stelplicht had voldaan. Het hof heeft dit oordeel in hoger beroep bekrachtigd.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de kapitein heeft werkzaamheden verricht op het motorschip Julia Sara, dat eigendom is van [bedrijf 1]. De kapitein heeft facturen gestuurd aan [geïntimeerde], maar deze zijn niet betaald. De rechtspersoon heeft betwist dat er een overeenkomst is gesloten tussen de kapitein en [geïntimeerde] persoonlijk, en stelt dat de overeenkomst tussen de rechtspersonen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] is gesloten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de kapitein zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, wat heeft geleid tot de afwijzing van zijn vorderingen.
In hoger beroep heeft de kapitein één grief ingediend, waarin hij stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij in zijn stelplicht tekort is geschoten. Het hof heeft echter geen nieuwe argumenten gehoord en heeft de motivering van de kantonrechter overgenomen. Het hof concludeert dat de kapitein niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er een arbeidsovereenkomst is gesloten met [geïntimeerde].
De uitspraak van het hof is dat het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd en dat de kapitein wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 22 oktober 2013.