Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
[geïntimeerde],
mr. P.B. Rietberg,
de bijzondere curator.
volgen en de behandeling van de zaak vervolgens aan te houden voor de duur
van 6 maanden voor het vaststellen van een definitieve zorgverdeling.
de bijzondere curator gereageerd op het verweerschrift tevens incidenteel appelschrift en het verweerschrift in incidenteel appel.
[appellante] heeft de kinderen kort na hun geboorte geadopteerd en partijen oefenen sedert 19 juni 2003 gezamenlijk het ouderlijk gezag over hen uit. Nadat partijen hun samenleving hebben verbroken hebben de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij [geïntimeerde] gekregen.
24 april 2012 alsmede tegen de beslissing van 6 november 2012 van de rechtbank is het hoger beroep van [appellante] gericht.
een op 12 januari 2012 ter griffie van de rechtbank ontvangen brief van 8 januari 2012 van [kind 1]. De kinderrechter heeft de brief van [kind 1] opgevat als een verzoek ex artikel 1:377g BW inhoudende wijziging van een zorgregeling. Het hof is, mede gelet op zijn eigen bevindingen, van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat het standpunt van de kinderrechter, dat [kind 1], alhoewel zij op het moment van schrijven van haar brief nog geen 12 jaar was, in staat kon worden geacht tot een redelijke waardering van haar belangen, onjuist is. Hetgeen door [appellante] is aangevoerd op dit punt leidt niet tot een ander oordeel.
Nu partijen vervolgens zijn gehoord, gaat het hof er vanuit dat partijen zelf hebben afgezien van bijstand door een advocaat. Mocht de stelling van [appellante] dat dit ten onrechte zou zijn gebeurd al juist zijn overweegt het hof het volgende.
Dit is volgens de raad van wezenlijk belang om de omgang tussen [appellante] en de kinderen te laten slagen. Ook dit advies heeft de rechtbank naast zich neergelegd, hetgeen onbegrijpelijk is nu de kinderen juist gebaat zijn bij begeleiding van de ouders in hun onderlinge communicatie en de wijze waarop zij met elkaar omgaan. Het is volgens Postmavoorts onbegrijpelijk dat de rechtbank heeft overwogen dat er bij [kind 1] sprake is van een weerzin om naar [appellante] te gaan.
Er is daarnaast geen sprake van een contraproductief effect wanneer omgang tussen [appellante] en de kinderen zal worden hervat. Volgens [appellante] blijkt dit niet
uit de adviezen van de bijzondere curator en de raad. Nergens blijkt van een loyaliteitsprobleem van [kind 2] en [kind 1], zoals door de rechtbank overwogen.
Uit het raadsrapport blijkt dat [appellante] en [geïntimeerde] het eens zijn met het advies van de raad en dat [geïntimeerde] heeft gezegd dat ze de kinderen een goed en prettig contact gunt met [appellante] en dat ze het fijn zou vinden om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding weer te delen. In het raadsrapport wordt voorts aangegeven dat [kind 1] en [kind 2] zich leeftijdsadequaat ontwikkelen.
De ontwikkeling van de kinderen verzet zich derhalve niet tegen contact met [appellante].
Volgens [appellante] voelt [kind 1] zich bij haar niet vrij, omdat ze weet dat [geïntimeerde] haar mist en haar liever bij haar thuis heeft. [kind 2] heeft zelf aangegeven dat ze naar [appellante] wil. Het is volgens [appellante] niet in het belang van de kinderen om het contact van toevalligheden of hun eigen initiatieven af te laten hangen.
De kinderen zijn meer gebaat bij een duidelijke afspraak over de zorgregeling.
Gelet op het feit dat er inmiddels zo'n anderhalf jaar geen omgang is geweest tussen [appellante] en de kinderen, acht [appellante] het het meest in het belang van alle betrokkenen het contact weer op te pakken onder begeleiding van het omgangscentrum. [appellante] is van mening dat het verlengen van de radiostilte alleen maar leidt tot een verdere verwijdering tussen [appellante] en de kinderen, hetgeen niet in hun belang is.
[kind 1] ervaart van [appellante] geen respect voor haar persoon, beleving en opvattingen. [kind 2] wil alleen naar [appellante] als [kind 1] ook meegaat. Omdat [kind 1] dat niet wil, is omgang met [kind 2] op dit moment evenmin mogelijk. [kind 2] zal mogelijk in de toekomst uit zichzelf wel naar [appellante] gaan zonder [kind 1]. [geïntimeerde vindt]
dat het aan de kinderen zelf is om aan te geven wanneer zij weer naar [appellante] toe willen. Om de kinderen een echte periode van rust te gunnen vraagt [geïntimeerde] in hoger beroep om de periode van schorsing van de zorgregeling te verlengen.
Dat [kind 2] nu niet meer te zien krijgt, terwijl zij wel een duidelijk verlangen heeft naar [appellante], zal zeker een negatieve uitwerking op haar ontwikkeling veroorzaken, aldus de bijzondere curator. Ten onrechte heeft de rechtbank partijen niet verwezen naar het ONS-traject waar een gespannen ex-partnerrelatie kan worden opgelost. De problemen worden niet opgelost door [kind 1] en [kind 2] niet meer naar [appellante] te laten gaan, maar zullen op termijn alleen maar toenemen. Onduidelijk is wat de kinderrechter voor ogen heeft gestaan ten aanzien van de periode na de schorsing. Te verwachten is dat de ouders dan nog steeds niet met elkaar communiceren nu er geen verwijzing naar het ONS-traject heeft plaatsgevonden. De bijzondere curator is van mening dat deze verwijzing alsnog dient plaats te vinden. Het is in het belang van [kind 2] en [kind 1] dat ouders wel weer met elkaar gaan praten onder deskundige begeleiding.
De ouderverstoting die er volgens de bijzondere curator bij [kind 1] plaatsvindt kan door de schorsing van de omgang worden versterkt.
[kind 2] en daarnaast hun gedragingen niet goed op elkaar kunnen afstemmen.
De wijze waarop partijen met elkaar om gaan lijkt ten koste te gaan van het welzijn van de kinderen. Een en ander lijkt voor een belangrijk deel verband te houden met een gebrek aan vertrouwen en communicatie tussen partijen over en weer.
Het hof is van oordeel dat [kind 1] en [kind 2] er het meest bij gebaat zijn dat de ouders komen tot een heroriëntatie op het ouderschap na scheiding en acht aannemelijk dat deze heroriëntatie door middel van een ouderschapsonderzoek bewerkstelligd kan worden. Het hof zal daarom, mede in aanmerking genomen dat partijen ter zitting van het hof te kennen hebben gegeven daarvoor open te staan, een dergelijk onderzoek gelasten, voordat het hof een definitieve beslissing in deze zaak zal nemen.
De eerste twee omgangsmomenten zullen worden begeleid door een vertrouwens-persoon voor [kind 2], te weten [vertrouwens-persoon]. Het hof zal, gelet op de huidige situatie tussen [kind 1] en [appellante], tussen hen geen voorlopige zorgregeling vaststellen. Het staat [kind 1] vrij om met [kind 2] mee te gaan op de momenten dat [kind 2] in het kader van de voorlopige zorgregeling omgang met [appellante] zal hebben.
Het hof merkt hierbij nog op dat het de bedoeling is dat [kind 2] in het geval dat [kind 1] afziet van omgang met [appellante], nadat er tweemaal begeleide omgang heeft plaatsgevonden, alleen omgang zal hebben met [appellante] overeenkomstig de voorlopige zorgregeling.
In dit verband wijst het hof op het niet-vrijblijvende karakter van dit deskundigen-onderzoek dat zich aldus onderscheidt van hetgeen in het algemeen onder de term ‘mediation naast rechtspraak’ bekend is. Het hof wijst tot slot op het bepaalde in art. 198 lid 3 Rv met toepassing waarvan het het hof vrij staat om aan de houding die een partij tijdens een ouderschapsonderzoek onverhoopt zou innemen, de gevolgen te verbinden die het hof geraden voorkomt.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking, waarna het hof zal beslissen.
Deze zal de opdracht krijgen onderzoek te verrichten en daarbinnen, zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken, met beide ouders tezamen gesprekken te voeren, met het doel enerzijds het ouderschap na scheiding zodanig vorm te doen geven dat [kind 1] en [kind 2] – gegeven de omstandigheden – zo goed als mogelijk zullen kunnen profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen over en weer tussen de ouders in zodanige mate te doen herstellen dat deze zelfstandig tot afspraken kunnen komen omtrent hetgeen hen verdeeld houdt. De deskundige zal voorts dienen te bezien of er ruimte is voor een gesprek tussen [appellante] en [kind 1] waarin de mogelijkheden van het herstellen van het contact tussen hen beiden aan de orde kunnen komen. Het hof zal het aan het oordeel van de deskundige overlaten of de minderjarige [kind 2] in het onderzoek moet worden betrokken.
De deskundige heeft zich bereid verklaard dit onderzoek op zich te nemen.
Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste van het rijk zullen komen.
binnen veertien dagenna de datum van deze beschikking uit te laten over de door het hof te benoemen deskundige en de door de deskundige te beantwoorden vragen;
ingaande op zondag 29 september 2013, waarbij de eerste twee omgangs-momenten zullen worden begeleid door [vertrouwens-persoon];
I.A. Vermeulen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
10 oktober 2013 in bijzijn van de griffier.