In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen en de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Oost-Nederland, die de moeder toestemming had verleend om met de kinderen te verhuizen naar een andere woonplaats. De vader voerde aan dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen was, omdat zij daar hun sociale contacten en school hadden. De moeder stelde dat de verhuizing noodzakelijk was vanwege financiële redenen en de wens om stabiliteit te bieden aan de kinderen.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder had sinds januari 2012 een relatie met een nieuwe partner en wilde verhuizen naar een plek waar zij een betaalbare woning kon vinden. De vader betwistte de noodzaak van de verhuizing en stelde dat de kinderen in hun huidige omgeving goed gedijen. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende had onderbouwd dat de verhuizing in het belang van de kinderen was. De kinderen waren geboren en getogen in hun huidige woonplaats, waar zij naar school gingen en sociale contacten hadden.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen en om vervangende toestemming voor de verhuizing af te wijzen. Het hof heeft geoordeeld dat het belang van de kinderen om in hun vertrouwde omgeving te blijven zwaarder weegt dan de belangen van de moeder. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.