In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderhoudsverplichting van de man na de echtscheiding van partijen, die in 1999 is uitgesproken. De vrouw had verzocht om verlenging van de alimentatieplicht, die op 7 oktober 2011 was geëindigd, met vijf jaar. De rechtbank Zwolle-Lelystad had het verzoek van de vrouw afgewezen, waarna zij in hoger beroep ging. Het hof heeft de procedure en de feiten uit de eerste aanleg in acht genomen, waaronder de eerdere beschikking van de rechtbank en de ingediende stukken van beide partijen.
De vrouw stelde dat zij door psychische problemen niet in staat was om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat zij geen financiële reserves had kunnen opbouwen. De man betwistte deze stellingen en voerde aan dat de alimentatieplicht na twaalf jaar van rechtswege eindigt, ongeacht de financiële situatie van de alimentatiegerechtigde. Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende bijzondere omstandigheden had aangetoond die een verlenging van de alimentatieplicht rechtvaardigden. Het hof concludeerde dat de vrouw, ondanks haar psychische problemen, niet had aangetoond dat zij zich voldoende had ingespannen om financieel zelfstandig te worden.
Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en bepaalde dat iedere partij de eigen kosten van het geding in beide instanties draagt. De beslissing werd genomen in het licht van de wetgeving omtrent alimentatie en de omstandigheden van de vrouw, waarbij het hof oordeelde dat de beëindiging van de alimentatieplicht niet onredelijk was, gezien de duur van het huwelijk en de financiële situatie van de vrouw.