ECLI:NL:GHARL:2013:7587

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
200.116.989/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde onderhoudsverplichting na twaalf jaar echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderhoudsverplichting van de man na de echtscheiding van partijen, die in 1999 is uitgesproken. De vrouw had verzocht om verlenging van de alimentatieplicht, die op 7 oktober 2011 was geëindigd, met vijf jaar. De rechtbank Zwolle-Lelystad had het verzoek van de vrouw afgewezen, waarna zij in hoger beroep ging. Het hof heeft de procedure en de feiten uit de eerste aanleg in acht genomen, waaronder de eerdere beschikking van de rechtbank en de ingediende stukken van beide partijen.

De vrouw stelde dat zij door psychische problemen niet in staat was om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat zij geen financiële reserves had kunnen opbouwen. De man betwistte deze stellingen en voerde aan dat de alimentatieplicht na twaalf jaar van rechtswege eindigt, ongeacht de financiële situatie van de alimentatiegerechtigde. Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende bijzondere omstandigheden had aangetoond die een verlenging van de alimentatieplicht rechtvaardigden. Het hof concludeerde dat de vrouw, ondanks haar psychische problemen, niet had aangetoond dat zij zich voldoende had ingespannen om financieel zelfstandig te worden.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en bepaalde dat iedere partij de eigen kosten van het geding in beide instanties draagt. De beslissing werd genomen in het licht van de wetgeving omtrent alimentatie en de omstandigheden van de vrouw, waarbij het hof oordeelde dat de beëindiging van de alimentatieplicht niet onredelijk was, gezien de duur van het huwelijk en de financiële situatie van de vrouw.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.116.989/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 193775/ FL RK 12-25)
beschikking van de familiekamer van 1 oktober 2013
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen:
de vrouw,
advocaat: mr. L.D.H. Lesmeister-de Jong, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen:
de man,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.S. Dirks, kantoorhoudend te Alkmaar.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 22 augustus 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 20 november 2012;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een brief van mr. Lesmeister-de Jong van 4 januari 2013 met bijlage, ingekomen op 7 januari 2013;
- een brief van mr. Lesmeister-de Jong van 25 januari 2013 met bijlagen, ingekomen op
28 januari 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 juni 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Dirks heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.
2.3
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij beschikking van de rechtbank Zwolle van 16 juni 1999 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Aan de man is een onderhoudsverplichting opgelegd in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van destijds fl 2.250,- per maand. De echtscheidings-beschikking is [in 1999] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De vrouw heeft in haar inleidend verzoek de rechtbank verzocht om de termijn van de alimentatieplicht van de man te verlengen, aangezien de onderhoudsverplichting van de man op 7 oktober 2011 eindigde. De man heeft verweer gevoerd.
3.3
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw afgewezen. Tegen deze beslissing heeft de vrouw hoger beroep ingesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Het geschil tussen partijen betreft de vraag of de onderhoudsverplichting van de man, die van rechtswege is geëindigd twaalf jaren na de inschrijvingsdatum van de echtscheidingsbeschikking, dient te worden verlengd met vijf jaar, onder bepaling dat de termijn alsdan kan worden verlengd, dan wel dat de alimentatietermijn wordt verlengd met een afbouwregeling.
4.2
De vrouw beroept zich onder meer op het feit dat zij reeds tijdens het huwelijk al te kampen had met psychische problemen en op die grond nog steeds een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. Zij stelt dat zij vanwege die problemen en haar medicatie niet in staat is om deel te nemen aan het arbeidsproces. Zij stelt bovendien geen ruimte te hebben (gehad) om in de afgelopen jaren te kunnen sparen.
4.3
De man heeft hetgeen de vrouw heeft gesteld bestreden. Hij heeft aangevoerd dat zijn alimentatieverplichting na twaalf jaar geëindigd is. Het is, aldus de man, aan de vrouw om te stellen en te bewijzen dat de alimentatieplicht niet zou behoren te eindigen. De man betwist de stellingen van de vrouw dat zij geen financiële reserves heeft kunnen opbouwen en dat zij niet in staat is om deel te nemen aan het arbeidsproces. Volgens de man is onder meer niet gebleken dat de vrouw zich heeft ingespannen om na afloop van twaalf jaar in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, dan wel dat zij zich heeft ingespannen om haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. De man is van mening dat er geen sprake meer is van enige lotsverbondenheid, mede gelet op het korte en kinderloze huwelijk en het feit dat zij geheel eigen levens hebben opgebouwd. Tevens stelt de man een emotioneel belang bij beëindiging te hebben. De man vindt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er sprake is van een ingrijpende inkomensterugval aan de zijde van de vrouw. Volgens hem is er geen sprake van een inkomensachteruitgang van 40 % (waar de rechtbank van is uitgegaan), omdat de vrouw in aanmerking kan komen voor huur- en zorgtoeslag.

5.Het oordeel

5.1
Artikel 1:157 lid 4 BW bepaalt dat de verplichting tot levensonderhoud na echtscheiding van rechtswege eindigt na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren, die aanvangt op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Dit eindigen van de alimentatieplicht na ommekomst van deze termijn heeft een in beginsel definitief karakter en vindt plaats ongeacht de financiële draagkracht van de alimentatieplichtige.
5.2
Indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van deze termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot de uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, kan de rechter evenwel op grond van art 1:157 BW op verzoek van degene die tot de uitkering gerechtigd is alsnog een termijn vaststellen. Voor deze verlenging zijn aan de zijde van de onderhoudsgerechtigde bijzondere omstandigheden nodig. De alimentatiegerechtigde draagt de stelplicht en de bewijslast van deze bijzondere omstandigheden. De wetgever is ervan uitgegaan dat de alimentatiegerechtigde in de periode van twaalf jaren in beginsel voldoende gelegenheid heeft om zich voor te bereiden op het voorzien in eigen levensonderhoud, ook wanneer dit moet gebeuren naast de zorg voor minderjarige kinderen uit het huwelijk en dat dit ook van de onderhoudsgerechtigde gevergd kan worden.
5.3
Of er grond voor verlenging bestaat moet op grond van bovenstaande worden beoordeeld. Het gaat in de eerste plaats erom of aan de zijde van de vrouw bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, die gelet op de ingrijpende aard van de beëindiging in beginsel meebrengen dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. Daarbij zal, naast de financiële situatie aan de zijde van de vrouw, onder meer van belang kunnen zijn of zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijze van haar mag worden verwacht om financieel zelfstandig te worden.
5.4
Het hof overweegt dat door het wegvallen van de partneralimentatie sprake is van een lagere inkomensterugval aan de zijde van de vrouw dan de 40 % waar de rechtbank van uit is gegaan. De man heeft in zijn verweerschrift berekend dat aan de zijde van de vrouw sprake is van een inkomensachteruitgang van ongeveer 19%, rekening houdend met haar maandelijkse uitkering van € 1.214,- netto, huurtoeslag van € 294,- en zorgtoeslag van € 69,- waardoor de vrouw een besteedbaar inkomen heeft van € 1.577,- netto per maand. De vrouw heeft niet bestreden dat zij, zonder de bijdrage van de man, in aanmerking komt voor toeslagen. Volgens de vrouw zou, indien het hof de man volgt, uitgegaan moeten worden van een besteedbaar inkomen van € 1.412,- per maand.
5.5
Het hof volgt de man in zijn redenering dat de vrouw op grond van haar eigen maandelijkse inkomsten in aanmerking komt voor toeslagen en dat daarmee rekening mag worden gehouden. Een dergelijk inkomen overtreft het bijstandsniveau ruim. Voorts acht het hof van belang dat de vrouw maandelijks nog over meer bestedingsruimte beschikt, doordat zij € 305,- per maand aan kinderalimentatie ontvangt van de vader van haar twee kinderen (ook al is er naar zeggen van de vrouw nog geen sprake van een definitieve beslissing) en zij bovendien in aanmerking komt voor kindertoeslagen. Daarbij heeft de vrouw haar maandelijkse lasten niet met objectieve bescheiden onderbouwd en heeft zij de gevolgen van haar inkomensterugval op haar leefniveau geenszins inzichtelijk gemaakt.
5.6
Voor de volledigheid merkt het hof nog op dat het oordeel van de rechtbank kan worden onderschreven, in die zin dat de vrouw geen bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die rechtvaardigen dat haar recht op alimentatie verlengd dient te worden. Zo is er sprake van een relatief kortdurend en kinderloos huwelijk en hebben partijen volledig eigen levens opgebouwd. Ook heeft de vrouw geen recente gegevens overgelegd ten aanzien van haar arbeidsongeschiktheid en heeft zij niet aangetoond dat zij zich ten volste heeft ingespannen om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.
5.7
Het hof acht het -evenals de rechtbank- aannemelijk dat de vrouw reeds ten tijde van het huwelijk kampte met (psychische) problematiek. Dit maakt het oordeel van het hof echter niet anders, nog afgezien van de vraag of zij hiervoor adequate hulp had dienen te zoeken.
5.8
Gelet op de stukken en de behandeling ter zitting is het hof van oordeel dat de vrouw, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, niet heeft onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt, dat de beëindiging van de onderhoudsplicht na twaalf jaar zo ingrijpend is dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd. Het hof zal haar verzoeken derhalve afwijzen.

6.Proceskosten

6.1
Nu partijen gewezen echtgenoten zijn, worden de kosten van het geding in beide instanties gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

7.Slotsom

7.1
Op grond van het bovenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, onder aanvulling en/of verbetering van de gronden;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in beide instanties draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, voorzitter, mr. I.A. Vermeulen en mr. M.W. Zandbergen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 oktober 2013 in bijzijn van de griffier.