In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 werd verminderd. De Inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 322.826 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.807. Na bezwaar van belanghebbende werd het belastbare inkomen uit werk en woning verlaagd tot € 303.348, maar het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bleef gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en verlaagde de aanslag verder tot € 210.348. De Inspecteur ging in incidenteel hoger beroep tegen deze uitspraak.
De kern van het geschil betreft de juiste toerekening van de verkoopprijs van onroerende zaken, waaronder het pand aan de [a-straat 2] en de [E]-onroerende zaken, die door belanghebbende aan de gemeente zijn verkocht voor € 915.000. De Inspecteur stelde dat de waarde van [a-straat 2] hoger was dan door belanghebbende aangegeven, terwijl belanghebbende de door de Inspecteur voorgestelde waarde betwistte. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de waarde van [a-straat 2] op € 420.000 moest worden vastgesteld, en dat het resultaat uit overige werkzaamheden correct was berekend.
Het Hof verklaarde het incidentele hoger beroep van de Inspecteur niet-ontvankelijk, omdat hij geen belang meer had bij het hoger beroep na de ambtshalve vermindering van de aanslag. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 944. De uitspraak is gedaan op 8 oktober 2013.