Uitspraak
de vader,
Bureau Jeugdzorg Flevoland,
BJZ.
[de moeder],
de moeder.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader van de kinderen, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, stelde dat Bureau Jeugdzorg (BJZ) het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden en dat er geen ernstige problematiek was die een uithuisplaatsing rechtvaardigde. De kinderrechter had eerder op 4 april 2013 een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van de kinderen, die onder toezicht stonden van BJZ. De vader verzocht de beschikking te vernietigen en het verzoek van BJZ af te wijzen.
Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig werden bedreigd en dat er zorgen waren over hun verzorging en opvoeding. De ouders waren sociaal geïsoleerd en de kinderen kregen onvoldoende stimulans. De moeder had geen geldige verblijfstitel en de vader had BJZ niet geïnformeerd over de verblijfplaats van de moeder, wat de noodzakelijke hulpverlening bemoeilijkte. Het hof oordeelde dat BJZ zorgvuldig had gehandeld en dat het beginsel van hoor en wederhoor niet was geschonden. De vader had geen belang bij de klacht over de motivering van de kinderrechter, aangezien hij de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof had voorgelegd.
Het hof concludeerde dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De eerdere zorgen over de opvoedingssituatie waren voldoende grond voor de machtiging, en de stelling van de vader dat minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren, werd verworpen. De beschikking van de kinderrechter werd bekrachtigd, en het hof benadrukte het belang van samenwerking met BJZ voor de ouders.