ECLI:NL:GHARL:2013:7351

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
CR 200.122.697-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag van de vader over de minderjarige in het kader van een echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de vader over zijn minderjarige kind, geboren in 2001. De vader had in eerste aanleg, bij beschikking van 28 november 2012, het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ontheffing van het gezag toegewezen gekregen. De vader heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarin hij verzocht om de eerdere beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad af te wijzen. De Raad en de moeder hebben het verzoek van de vader bestreden.

Tijdens de zitting op 26 augustus 2013 heeft het hof de zaak behandeld en de belangen van het kind, dat al jaren onder toezicht staat van Bureau Jeugdzorg, zwaar laten wegen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader onmachtig is om zijn zorg- en opvoedplicht te vervullen, wat blijkt uit zijn gedrag en de impact daarvan op het kind. Het hof heeft ook de noodzaak van rust voor het kind benadrukt, gezien de voortdurende juridische procedures tussen de ouders.

Het hof heeft de vader's verzoek om een contra-expertise afgewezen, omdat dit niet in het belang van het kind zou zijn. De vader heeft niet aangetoond dat hij in staat is om de omgangsregeling na te komen, en zijn houding tijdens de zitting bevestigde de zorgen die al in het dossier waren vastgelegd. Het hof heeft uiteindelijk besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, de vader van het gezag te ontheffen en te bepalen dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de wettelijke criteria voor ontheffing van het gezag, waarbij het belang van het kind voorop staat. De moeder's verzoek om de omgang tussen het kind en de vader op te schorten werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat in hoger beroep geen zelfstandig verzoek kan worden gedaan.

Uitspraak

Beschikking d.d. 24 september 2013
Zaaknummer 200.122.697
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikkingin de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen:
de vader,
advocaat mr. S. Flantua,
kantoorhoudende te Lelystad,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
kantoorhoudende te Lelystad,
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de raad.
Belanghebbenden:

1.[de moeder],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de moeder,
advocaat mr. H.M.A.W. Erven,
kantoorhoudende te Lelystad,

2.Bureau Jeugdzorg Flevoland,

kantoorhoudende te Lelystad,
hierna te noemen:
BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 28 november 2012 (zaaknummer 201602 / FL RK 12-1676) heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, het verzoek van de raad tot ontheffing van de vader van het gezag over de minderjarige [kind] (hierna: [kind]), geboren [in 2001], toegewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 27 februari 2013, heeft de vader verzocht de beschikking van 28 november 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de raad alsnog af te wijzen; kosten rechtens, inhoudende dat iedere partij zijn/haar eigen kosten draagt.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 3 mei 2013, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht het beroep van de vader tegen de beschikking van
28 november 2012 niet-ontvankelijk, althans ongegrond te verklaren met bekrachtiging van voormelde beschikking.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 7 mei 2013, heeft de moeder het verzoek bestreden en het hof verzocht
- [kind] te horen nu hij bijna 12 jaar is;
- het ingestelde appel niet-ontvankelijk/ongegrond te verklaren en de beschikking van 28 november 2012 te bekrachtigen alsmede
- bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de omgang tussen [kind] en zijn vader op te schorten voor de duur van een periode die het hof juist acht.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder
- een brief van 26 maart 2013 met bijlagen van mr. Flantua;
- een door mr. Erven op 22 mei 2013 ingediend journaalbericht V8;
- een brief van 8 augustus 2013 met bijlagen van mr. Erven;
- een brief van 24 juli 2013 van mr. Flantua.
Ter zitting van 26 augustus 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. Flantua;
- de heer [namens de raad] namens de raad;
- de heer [gezinsvoogd], de gezinsvoogd;
- de moeder, bijgestaan door mr. Erven.
De beoordeling
Het horen van [kind]
1. Zowel in het verweerschrift in appel als bij voornoemd journaalbericht van 22 mei 2013 heeft mr. Erven verzocht [kind] te horen. Op 22 mei 2013 heeft het hof dit verzoek vooralsnog afgewezen, omdat [kind] nog geen 12 jaar is. Ter zitting van
26 augustus 2013 heeft mr. Erven het verzoek om [kind] te horen namens de moeder herhaald.
2. Naar aanleiding van hetgeen ter terechtzitting van 26 augustus 2013 naar voren is gebracht heeft het hof besloten [kind] alsnog te horen. Dit verhoor heeft op
28 augustus 2013 plaatsgevonden. De raadsheer-commissaris en griffier waren daarbij aanwezig.
3. Aan partijen en belanghebbenden is een afschrift van het proces-verbaal van het verhoor van [kind] verstrekt. Zij hadden tot uiterlijk 6 september 2013 de tijd om daarop te reageren. Mr. Erven heeft dat bij brief van 29 augustus 2013 gedaan en mr. Flantua bij brief van 6 september 2013. Van de raad en van BJZ is geen reactie ontvangen.
De feiten
4. [kind] is geboren uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over hem.
5. Bij beschikking van 25 mei 2007 is [kind] voor de duur van de echtscheidings-procedure aan de vader toevertrouwd.
6. Bij beschikking van 12 augustus 2008 is [kind] onder toezicht van BJZ gesteld. De ondertoezichtstelling is tot op heden steeds verlengd, laatstelijk tot 12 februari 2014.
7. Bij beschikking van 10 februari 2009 is een machtiging uithuisplaatsing van [kind] bij de moeder afgegeven.
8. Bij beschikking van 13 januari 2010 is bepaald dat [kind] zijn hoofdverblijfplaats voortaan bij de moeder heeft. Voorts is daarbij een omgangsregeling tussen de vader en [kind] vastgesteld. Bij beschikking van 20 oktober 2010 is het verzoek van BJZ tot wijziging van de omgangsregeling afgewezen. In januari 2011 heeft voor het laatst contact tussen [kind] en de vader plaatsgevonden. Bij beschikking van
19 mei 2011 heeft het hof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, het recht van de vader op omgang met [kind] gedurende één jaar geschorst.
9. BJZ heeft de raad op 27 september 2011 verzocht onderzoek te doen naar een
verderstrekkende maatregel.
10. Bij beschikking van 10 februari 2012 heeft de rechtbank vervangende toestemming verleend voor onderzoek en behandeling bij het Therapeutisch Centrum en voor aanmelding en plaatsing van [kind] op het speciaal onderwijs.
11. Bij beschikking van 3 juli 2012 heeft de rechtbank in plaats van de vader een vervangende verklaring van toestemming verleend aan de moeder voor de aanvraag van een reisdocument voor [kind].
12. Naar aanleiding van het verzoek van BJZ heeft de raad op 20 augustus 2012 een rapport uitgebracht en de rechtbank op 21 augustus 2012 verzocht de vader van het gezag over [kind] te ontheffen.
13. Bij de beschikking waarvan beroep is het verzoek van de raad toegewezen. Tegen deze beslissing heeft de vader tijdig appel ingesteld.
Contra-expertise
14. Mr. Flantua heeft in haar brief van 24 juli 2013 namens de vader verzocht op grond van artikel 810a lid 2 Rv een deskundige te benoemen voor een contra-expertise op het raadsrapport van 20 augustus 2012. Als deskundige wordt [deskundige] genoemd. Ter zitting van 26 augustus 2013 heeft de vader aangegeven dat hij een contra-expertise wenst, omdat er naar zijn gevoel sprake is van "handje klap" tussen de raad, BJZ en de moeder. De vader is van mening dat de raad niet de waarheid heeft beschreven in zijn rapport van 20 augustus 2012. Met een contra-expertise hoopt de vader aan het licht te brengen dat feiten steeds worden verdraaid. Gelet op de vergaande gevolgen van de door het hof te nemen beslissing is een contra-expertise noodzakelijk, ook al is dit belastend voor [kind], aldus de vader.
15. De raad, de moeder en BJZ zien geen toegevoegde waarde van een contra-expertise en achten dit niet in het belang van [kind].
16. Artikel 810a lid 2 Rv bepaalt dat in zaken betreffende de ontheffing van het ouderlijk gezag de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
17. Het hof zal het verzoek van de vader tot het doen van een contra-expertise op het raadsrapport van 20 augustus 2012 afwijzen.
Ten eerste omdat het door de vader met een contra-expertise beoogde doel, te weten waarheidsvinding, geen bijdrage kan leveren aan de beslissing van de zaak. Waarheidsvinding is immers geen beginsel van de civiele procedure in het algemeen noch van het jeugdrecht in het bijzonder. Bovendien heeft de vader de gelegenheid gehad om een reactie te geven op het conceptrapport van de raad en heeft hij zijn zienswijze daarbij kunnen geven. Van deze gelegenheid heeft de vader gebruik gemaakt via een e-mailbericht aan de raad van 19 augustus 2012, welke als bijlage is gehecht aan het rapport van 20 augustus 2012.
Ten tweede verzet het belang van [kind] zich tegen het instellen van een tijdrovend en voor hem belastend tegenonderzoek. [kind] wordt al jaren blootgesteld aan de echtscheidings- en communicatieproblematiek van zijn ouders. Hij staat reeds vanaf 12 augustus 2008 onder toezicht van BJZ. [kind] was toen nog maar zes jaar. [kind] heeft bij de raadsheer-commissaris aangegeven dat er voor zijn gevoel wel vier rechtszaken per jaar plaatsvinden tussen zijn ouders. Hij zou het fijn vinden als er geen rechtszaken meer zouden zijn. Het hof acht het van groot belang dat [kind] nu rust wordt gegund, dat er geen juridische procedures meer plaatsvinden tussen zijn ouders, althans dat [kind] daar niet meer mee wordt belast, en dat er een einde komt aan de voor [kind] op meerdere fronten bestaande onzekerheid. Een contra-expertise zoals de vader wenst zou dit belang van de eerste orde doorkruisen.
De ontheffing van het gezag
18. Mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet, kan de rechter een ouder op grond van artikel 1:266 BW van het gezag over een kind ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
19. Op grond van artikel 1:267 lid 1 BW kan ontheffing worden uitgesproken op verzoek van de raad.
20. Ingevolge artikel 1:268 lid 1 BW kan ontheffing niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt - voor zover hier aan de orde - uitzondering (artikel 1:268 lid 2 onder a BW) indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
21. De vader verzet zich tegen ontheffing. Nu [kind] meer dan zes maanden onder toezicht van BJZ staat moet getoetst worden of [kind] ondanks de bemoeienis van BJZ nog steeds in zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid wordt bedreigd door ongeschiktheid of onmacht van de vader om [kind] te verzorgen en op te voeden.
22. Gebleken is dat [kind] ondanks de op hem sinds vijf jaar van toepassing zijnde kinderbeschermingsmaatregel van ondertoezichtstelling nog immer wordt bedreigd in zijn ontwikkeling. Sinds de scheiding zit [kind] klem tussen beide ouders. De onderlinge verstandhouding van en de communicatie tussen de ouders is ronduit slecht te noemen. Door de gebeurtenissen en spanningen van de afgelopen jaren heeft [kind] fors last van een loyaliteitsconflict. Daarnaast voelt [kind] zich gekwetst door het mislukken van de omgangsregeling met de vader. Zijn vertrouwen in de vader is ernstig geschaad.
23. Net als de raad acht het hof de vader onmachtig om zijn plicht tot verzorging en opvoeding van [kind] te vervullen. Gedurende de periode dat sprake is van een ondertoezichtstelling is duidelijk geworden dat de vader vaak niet handelt in het belang van [kind]. Zo is er sinds 2008 sprake geweest van het niet nakomen van omgangsafspraken met [kind], het doen van schadelijke uitspraken tegen [kind], het ondermijnen van het zelfvertrouwen van [kind] en het weigeren van toestemming voor noodzakelijke beslissingen over [kind]. De vader is mede onder invloed van zijn emoties en zijn gevoel dat hem door alles en iedereen onrecht wordt aangedaan niet in staat het belang van [kind] voorop te stellen.
Dat de vader niet in staat is gebleken op adequate wijze invulling te geven aan de omgangsregeling heeft diepe wonden geslagen bij [kind]. [kind] was in de tijd dat de omgangsregeling spaak liep juist erg op zoek naar bevestiging en goedkeuring van de vader. De vader heeft onvoldoende kunnen aansluiten bij de(ze) behoeftes van [kind]. Ook in hoger beroep heeft de vader geen inzicht getoond in de problematiek van [kind], waaronder het loyaliteitsconflict en de faalangst waarmee hij kampt.
24. In het optreden van de vader ter zitting van 26 augustus 2013 ziet het hof een bevestiging van al hetgeen uit het dossier over hem naar voren is gekomen. Het hof heeft in de persoon van de vader een boze en gefrustreerde man gezien. Volgens de vader functioneert niemand naar behoren; de raad, de moeder, de gezinsvoogd noch het hof. Het hof komt tot de conclusie dat het de vader is die in het belang van [kind] moet veranderen en daarbij hulp nodig heeft. Als de vader volhardt in zijn houding zal de kloof tussen hem en [kind] alleen maar groter worden. Ook bij eerdere beschikking van 19 mei 2011 heeft het hof de vader op het hart gedrukt dat het van groot belang is - om de relatie tussen hem en [kind] voor de toekomst veilig te stellen - om hulp te zoeken om zijn gevoelens van frustratie en boosheid een plaats te kunnen geven. Niet gebleken is dat de vader gehoor heeft gegeven aan deze oproep. Weliswaar heeft de vader ter zitting van het hof aangegeven dat hij in 2011 gesprekken met een psychiater heeft gevoerd, maar daarvan zijn geen stukken overgelegd, terwijl de presentatie van de vader ter zitting geen blijk heeft gegeven van het met goed gevolg afronden van een hulpverleningstraject.
25. Op grond van het vorenstaande en nu het belang van [kind] zich niet tegen ontheffing verzet, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria om de vader van het gezag over [kind] te ontheffen.
De omgangsregeling
26. De moeder heeft in hoger beroep verzocht de omgang tussen [kind] en zijn vader op te
schorten voor de duur van een periode die het hof juist acht. In eerste aanleg maakte
de omgangsregeling geen deel uit van het geschil tussen partijen.
27. Artikel 362 Rv verklaart in hoger beroep een aantal artikelen betreffende de behandeling in eerste aanleg van overeenkomstige toepassing. De wetgever heeft in dat artikel echter uitdrukkelijk bepaald dat - anders dan in eerste aanleg - in hoger beroep geen zelfstandig verzoek kan worden gedaan. Mitsdien moet de moeder niet-ontvankelijk worden verklaard in voormeld verzoek.
Slotsom
28. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn worden de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
29. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot het opschorten van de omgang tussen [kind] en de vader.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, R. Feunekes en
J.G. Idsardi, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
24 september 2013 in het bijzijn van de griffier.