Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling van het geschil
“voorlopige koopsomDe bij levering te betalen voorlopige koopsom voor de aandelen bedraagt ‘een miljoen honderdzesenvijftigduizend vijfhonderdnegenenvijftig euro (€
1.156.559). Deze voorlopige koopsom is gebaseerd op de als bijlage 1 aangehechte en door verkoper overgelegde geconsolideerde balans per 1 /1/2002 van de moeder- en dochtervennootschap, welke vervolgens zijn uitgewerkt in een geconsolideerde geherwaardeerde prognosebalans per genoemde datum (bijlage 2) met een waardering als volgt:
€ 436.811is verschuldigd door verkoper en zal tussen verkoper en moeder- en dochtervennootschap in rekening-courant verrekend worden. De aldus ontstane rekening-courantverhouding, zal op leveringsmoment, dienen te worden voldaan door koper (herfinanciering door koper).
Tevens dient op het moment van levering te worden voldaan de uit de geconsolideerde prognosebalans blijkende schuld in r/c aan de heer [bestuurder] (kapitaal vennootschap onder firma) ten bedrage van
€ 128.683,-en de schuld in r/c aan verkoper ten bedrage van
€ 23.720,-.
Totaal dient op
leveringsdatumderhalve te worden voldaan
€ 1.754.773,-.
In het kader van deze due diligence zal verkoper aan koper en/of zijn accountant alle benodigde bescheiden, waaronder eventuele digitale bestanden, ter inzage verstrekken. Koper of zijn accountant zal deze due diligence uiterlijk 15 maart 2013 afronden.
Uiterlijk per 1 april 2013 zullen koper en verkoper komen tot een definitieve overnamebalans, met daarop de waardering zoals hiervoor genoemd, met dien verstande dat men in onderling overleg de op de definitieve overnamebalans per 1/1/2003 op te nemen voorraden en onderhanden werk zoveel mogelijk zullen vaststellen.
Binnen 5 werkdagen na het vaststellen van de definitieve overnamebalans zullen de daaruit af te leiden verschillen tussen de voorlopige koopsom en de voorlopige afrekeningen in r/c met verkoper en [bestuurder], alsmede genoemde vennootschapsbelasting door koper worden voldaan. Eén en ander heeft tot doel dat het resultaat van de vennootschap over 2002 aan verkoper toekomt.”
T. [betrokkene] (hierna: [betrokkene]).
tussenvonnis van 15 augustus 2007een comparitie van partijen had gelast, heeft de rechtbank in het
tussenvonnis van 21 november 2007overwogen en beslist dat op[geïntimeerde] de bewijslast rust van haar stelling dat de voorraden in onderling overleg zijn opgenomen. De rechtbank heeft[geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of, en zo ja op welke wijze, zij dit bewijs wil leveren. Zij overwoog verder dat wanneer[geïntimeerde] afziet van bewijslevering of niet slaagt in het bewijs, zij een deskundige zal benoemen om zo de definitieve koopsom vast te stellen. In het
tussenvonnis van 12 december 2007heeft de rechtbank[geïntimeerde] opgedragen te bewijzen dat de voorraden in onderling overleg zijn vastgesteld. Nadat aan beide zijden getuigen waren gehoord, heeft de rechtbank in het
tussenvonnis van 29 juli 2009bewezen geacht dat de omvang en samenstelling van de voorraden in onderling overleg is vastgesteld. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de te benoemen deskundige(n) en de aan deze(n) te stellen vragen. In het
tussenvonnis van 13 januari 2010heeft de rechtbank overwogen dat de door haar benaderde deskundige te kennen heeft gegeven op basis van de beschikbare informatie niet in staat te zijn de voorraden te waarderen. Naar het oordeel van de rechtbank is de benoeming van deze (of een andere) deskundige niet zinvol en zal zij de waarde van de voorraden schattenderwijs moeten vaststellen. De Rechtbank stelde partijen in de gelegenheid zich uit te laten over de ontstane situatie. [geïntimeerde] maakte bezwaar tegen het voornemen van de rechtbank zelf de waarde van de voorraden vast te stellen. Volgens haar is dat niet mogelijk, nu de vordering van[geïntimeerde] een vordering tot nakoming en niet een vordering tot schadevergoeding betreft. In het
tussenvonnis van 2 maart 2011overwoog de rechtbank dat het haar inderdaad niet vrijstaat eigenhandig de waarde van voorraden vast te stellen. In het
eindvonnis van 25 mei 2011overwoog de rechtbank ten slotte dat nu zij de waarde van de voorraden niet zelf kan schatten en de benoeming van een deskundige zinloos is, niet vast is komen te staan dat de voorraden meer waard zijn dan de boekwaarde, zodat [geïntimeerde] geen aanvullende koopsom verschuldigd is. De rechtbank wees de vordering van[geïntimeerde] dan ook af, met veroordeling van[geïntimeerde] in de proceskosten.
de grieven I tot en met IVkomt[geïntimeerde] op tegen de hiervoor weergegeven oordelen van de rechtbank in de tussenvonnissen van 13 januari 2010, en 2 maart 2011 en tegen het eindvonnis van 25 2011 voor zover de rechtbank in die vonnissen heeft overwogen dat de benoeming van een deskundige niet zinvol is, dat het haar niet vrijstaat eigenhandig de waarde van de voorraden te bepalen en dat niet is komen vast te staan dat de voorraden meer waard waren dan de boekwaarde. Het hof zal deze grieven, die met elkaar samenhangen, tezamen behandelen.
Earnings before interest tax depreciation and amortisation, hetgeen betekent de verdiensten voor aftrek van interest, belastingen, afschrijvingen op activa, leningen en goodwill. EBITDA wordt ook wel de operationele kasstroom genoemd. Het hof stelt vast dat de koopprijs derhalve bestaat uit twee componenten: enerzijds een EBITDA-component gebaseerd op operationele kasstromen en anderzijds een eigen vermogen-component, gebaseerd op het eigen vermogen na fiscale herwaardering. De voorraden vormen een balanspost waarvan de hoogte invloed heeft op de hoogte van het eigen vermogen. Het hof ziet echter niet in dat een hogere balanspost voorraden zou moeten leiden tot een lagere EBITDA, omdat de omvang van de EBITDA bepaald wordt door de omvang van operationele kasstromen en niet door de omvang van het eigen vermogen. Het hof volgt [geïntimeerde] dan ook niet in haar betoog dat een hogere voorraad dan fl. 100.000,- zou hebben geleid tot een lagere goodwill dan de overeengekomen goodwill van € 615.000,-.
€ 92.070,- als de door [geïntimeerde] te betalen restant koopsom van de aandelen. Dit bedrag is in hoofdsom toewijsbaar.[geïntimeerde]
1 december 2002, is wettelijke handelsrente verschuldigd bij vertraging in de voldoening van een geldsom in het geval van een handelsovereenkomst. Onder handelsovereenkomst verstaat deze bepaling een overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand komt tussen (onder andere) rechtspersonen.
De overeenkomst tussen partijen is gesloten tussen twee rechtspersonen. In zoverre wordt voldaan aan de vereisten voor een handelstransactie.
Voor een handelsovereenkomst is vervolgens vereist dat de overeenkomst verplicht iets te geven of te doen. Dat is het geval indien de overeenkomst leidt tot een verplichting tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten (vgl. Kamerstukken TK 2001-2002,
nr. 5, p. 9). De formulering van artikel 6:119a lid 1 BW sluit elke beperking uit van goederen die het onderwerp zijn van een handelsovereenkomst (vgl. Kamerstukken EK 2002-2003, nr. 16a, p. 2). Vermogensrechten, zoals aandelen, worden door de formulering niet uitgesloten
(vgl. Kamerstukken EK 2002-2003, nr. 16a, p.2). Dat zou voor wat betreft de verkoop van aandelen ook niet voor de hand liggen, gezien het bepaalde in artikel 7:47 BW, dat bepaalt dat koop ook op een vermogensrecht betrekking kan hebben.
De overeenkomst van 31 december 2012 tussen partijen verplicht tot de levering van aandelen tegen betaling van een geldsom. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is deze overeenkomst een handelsovereenkomst, zoals overigens ook het geval zou zijn geweest indien partijen zouden hebben gekozen voor een activa-passiva transactie.
dinsdag 22 oktober 2013voor akte aan de zijde van [geïntimeerde];