ECLI:NL:GHARL:2013:7156

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
26 september 2013
Zaaknummer
200.106.583/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig deskundigenbericht in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht. Het verzoek werd ingediend door [verzoeker] in het kader van een geschil met [verweerster] over een koopovereenkomst betreffende een transportband. [verzoeker] had eerder drie facturen aan [verweerster] betaald, maar weigerde een vierde factuur van [verweerster] te betalen. [verweerster] had daarop [verzoeker] gedagvaard voor betaling van het openstaande bedrag en bijkomende kosten. In een eerdere procedure had de kantonrechter een deskundige benoemd om de kwestie te onderzoeken, maar [verzoeker] was van mening dat de rapportage van deze deskundige tekortkomingen vertoonde en verzocht om een nieuw deskundigenbericht.

Het hof overwoog dat het verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek in dit stadium van de procedure strijdig was met een goede procesorde. [verzoeker] had in de bodemprocedure al grieven ingediend en had zijn standpunten volledig ontvouwd. De uitkomst van een voorlopig deskundigenbericht zou hem niet meer ten dienste staan om zekerheid te verkrijgen over relevante feiten en omstandigheden. Het hof concludeerde dat de stelling van [verzoeker] over de tekortkomingen in het eerdere deskundigenonderzoek onvoldoende gewicht had om het verzoek te honoreren.

Daarom werd het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht afgewezen en werd [verzoeker] veroordeeld in de kosten van de procedure. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters tijdens een openbare zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.106.583/02
beschikking van de eerste kamer van 11 april 2013
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
hierna: [verzoeker],
advocaat: mr. T.E.A. Detmar, kantoorhoudend te Drachten,
tegen:
[verweerster],
gevestigd te Ommen,
hierna: [verweerster],
verweerster,
advocaat: mr. C.J. Tijman, kantoorhoudend te Ede.

1.Het procesverloop

1.1
Ter griffie van het hof is op 17 december 2012 ingekomen een verzoekschrift met vijf producties van [verzoeker] houdende het verzoek een voorlopig deskundigenbericht te bevelen, waarbij de heer [deskundige] van [expertisebureau] Expertise te [woonplaats] als deskundige benoemd wordt, met bepaling van de dag en het uur waarop de behandeling van het verzoekschrift zal aanvangen en met veroordeling van [verweerster] in de kosten van het geding.
1.2
Op 25 januari 2013 is ter griffie van het hof ingekomen een verweerschrift met één productie van [verweerster] waarin zij het verzoek van [verzoeker] bestrijdt en zij het hof - kort gezegd - primair verzoekt het verzoek van [verzoeker] tot het bevelen van een deskundigenbericht af te wijzen, subsidiair [deskundige 2] op te dragen de in het verzoekschrift van [verzoeker] geformuleerde vragen, aangevuld met de vraagstelling zoals weergegeven in de productie bij het verweerschrift, te beantwoorden, en meer subsidiair als deskundige een door het hof aan te wijzen persoon te benoemen ter beantwoording van voornoemde vragen, telkens met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van het geding.
1.3
Partijen hebben afgezien van een mondelinge behandeling van onderhavig verzoek.
1.4
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Staatsblad2012, 313)
wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

2.Aanduiding van het geschil

2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. [verzoeker] en [verweerster] hebben een koopovereenkomst gesloten betreffende een transportband voor de skibaan van [verzoeker]. Deze transportband is op 25 juni 2008 door [verweerster] geleverd en gemonteerd. [verzoeker] heeft drie facturen tot een totaalbedrag van € 18.970,81 aan [verweerster] betaald. In verband met nadere werkzaamheden aan de transportband in november 2008 heeft [verweerster] [verzoeker] een factuur ten bedrage van € 831,16 verzonden, welke factuur [verzoeker] onbetaald heeft gelaten.
2.2
[verweerster] heeft [verzoeker] gedagvaard en betaling van het factuurbedrag, alsmede van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, gevorderd. [verzoeker] heeft een reconventionele vordering ingesteld waarbij hij een verklaring voor recht heeft gevorderd dat de overeenkomst tussen partijen is ontbonden, met veroordeling van [verweerster] tot (terug)betaling van de reeds betaalde facturen, schadevergoeding en energiekosten.
2.3
Bij vonnis van 24 november 2010 heeft de kantonrechter [deskundige 2] als deskundige benoemd en hem een zestal vragen voorgelegd teneinde - kort gezegd - te beoordelen of [verweerster] bij de levering van de transportband toerekenbaar tekort is geschoten. [deskundige 2] heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapportage d.d. 15 april 2011. Nadat de kantonrechter hem heeft verzocht het onderzoek voort te zetten omdat niet was voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor, heeft [deskundige 2] in zijn rapportage van 2 oktober 2011 de eerdere rapportage herzien.
2.4
Bij eindvonnis van 8 februari 2012 heeft de kantonrechter de conventionele vorderingen van [verweerster], behoudens de buitengerechtelijke incassokosten, toegewezen en de reconventionele vorderingen van [verzoeker] afgewezen. [verzoeker] is van dit vonnis bij dagvaarding van 22 mei 2012 in hoger beroep gekomen, welke zaak bij dit hof aanhangig is onder zaaknummer 200.106.583/01.

3.De motivering van de beslissing

3.1
[verzoeker] grondt zijn voorliggende verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht hierop dat naar zijn mening aan de (eind)rapportage van [deskundige 2] tekortkomingen kleven met betrekking tot met name de totstandkoming daarvan. [verzoeker] stelt hiertoe dat [deskundige 2] in de herziene rapportage, in tegenstelling tot zijn rapportage van 15 april 2011, tot de conclusie komt dat het gebrek in de transportband niet te wijten is aan de wijze waarop de las is aangebracht. Deze conclusie is volgens [verzoeker] gebaseerd op een gesprek tussen [deskundige 2] en [verweerster] waarbij [verzoeker] niet aanwezig is geweest. Evenmin is [verzoeker] in de gelegenheid gesteld te reageren op de conceptrapportage van [deskundige 2]. Naar de mening van [verzoeker] heeft [deskundige 2] zijn eindconclusies uitsluitend gebaseerd op enerzijds eenzijdige en niet geverifieerde verklaringen van [verweerster] en anderzijds onjuiste technische gegevens. Volgens [verzoeker] kan zodoende niet gesproken worden van een onderzoek dat voldoet aan de daaraan redelijkerwijs te stellen eisen van zorgvuldigheid en deskundigheid, en dient een nieuwe deskundige benoemd te worden om de onderzoeksvragen opnieuw te beoordelen.
3.2
[verweerster] heeft het verzoek betwist en daartoe gesteld dat [verzoeker] bij conclusie van antwoord na deskundigenbericht geen opmerkingen heeft gemaakt over de wijze van de totstandkoming van het deskundigenrapport. In het definitieve rapport heeft [deskundige 2] daarbij beschreven dat bij het opstellen van het rapport de beginselen van hoor- en wederhoor in acht zijn genomen, zodat wel degelijk is voldaan aan de zorgvuldigheids- en deskundigheidseisen. Voorts voert [verweerster] aan dat de kantonrechter in het eindvonnis inhoudelijk heeft gereageerd op de opmerkingen van [verzoeker] in zijn conclusie na deskundigenbericht.
3.3
Het hof overweegt dat een rechter bij de beoordeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek op grond van artikel 202 lid 1 Rv, dus een verzoek dat gedaan wordt voor voordat een procedure aanhangig is gemaakt, geen discretionaire bevoegdheid toekomst mits het daartoe strekkend verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Bij de beoordeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek dat op grond van artikel 202 lid 2 Rv binnen een lopende procedure wordt gedaan, kan een dergelijk verzoek echter worden afgewezen indien de rechter van oordeel is dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen, misbruik wordt gemaakt of op grond van een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (HR 19 december 2003,
LJN: AL8610).
3.4
Naar het oordeel van het hof dient het onderhavige verzoek van [verzoeker] als strijdig met een goede procesorde te worden afgewezen. Het hof overweegt hiertoe het volgende. [verzoeker] heeft in de bodemprocedure in hoger beroep reeds op 18 december 2012 van grieven gediend, zodat hij zijn standpunten in die procedure reeds volledig heeft ontvouwd. Gelet op de in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde 'in beginsel strakke regel' kan [verzoeker] in dit stadium van de bodemprocedure in beginsel geen nieuwe rechtsgronden tegen het bestreden vonnis meer aanvoeren. In zoverre kan de uitkomst van het voorlopig deskundigenbericht hem dan ook niet (meer) ten dienste staan om zekerheid te verkrijgen omtrent voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of voort te zetten (vgl. HR 6 februari 1998,
LJN: ZC2574).
De stelling van [verzoeker] dat het eerdere deskundigenonderzoek niet voldoet aan de daaraan redelijkerwijs te stellen eisen van zorgvuldigheid en deskundigheid waardoor de bevindingen uit dat onderzoek niet bruikbaar zijn in de hoofdprocedure, is - wat daar ook van zij - in dit stadium van de procedure naar 's hofs oordeel van onvoldoende gewicht om thans tot het oordeel te komen dat [verzoeker] tot nadere bewijslevering door middel van een voorlopig deskundigenbericht moet worden toegelaten, zeker nu de beslissing in de hoofdprocedure dientengevolge de nodige vertraging op zal lopen. Het is thans aan de kamer die de zaak in de bodemprocedure behandelt, om te beoordelen of zij zonder verdere bewijslevering tot een beslissing kan komen dan wel dat zij aan één der partijen een bewijsopdracht wil verstrekken of voorlichting door middel van een nader deskundigenbericht noodzakelijk acht.
De slotsom
3.5
Het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek zal worden afgewezen. [verzoeker] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure (salaris advocaat: 1 punt, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
wijst af het verzoek van [verzoeker] tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht ex artikel 202 Rv;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding aan de zijde van [verweerster] gevallen en begroot die tot aan deze uitspraak op € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.H. Kuiper en mr. M.E.L. Fikkers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag
11 april 2013 in bijzijn van de griffier.