ECLI:NL:GHARL:2013:7155

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2013
Publicatiedatum
26 september 2013
Zaaknummer
200.114.784/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopig deskundigenbericht in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopig deskundigenbericht. Verzoekers, die een vijfzitsbank en twee slipperboxen hadden gekocht van verweerder, stelden dat de bank gebreken vertoonde en vroegen het hof om een deskundige te benoemen. De rechtbank had eerder al een deskundige benoemd die een rapport had uitgebracht, waaruit bleek dat de bank op bepaalde punten niet voldeed aan de verwachtingen. Verzoekers waren het niet eens met de bevindingen van de deskundige en stelden dat deze niet de juiste expertise had. Ze verzochten het hof om een nieuwe deskundige te benoemen die meer kennis had van handgemaakte meubels.

Het hof overwoog dat verzoekers voldoende informatie hadden om hun bezwaren in de reeds aanhangige procedure te formuleren. Het hof concludeerde dat er geen dringende redenen waren om een nieuw deskundigenonderzoek te laten plaatsvinden, aangezien verzoekers al beschikten over een second opinion en niet concreet hadden gemaakt op welke punten het rapport van de eerdere deskundige onjuist zou zijn. Het hof oordeelde dat het verzoek in strijd was met de goede procesorde en wees het verzoek af. Verzoekers werden veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van verweerder werden begroot op € 768,-- aan salaris advocaat en € 291,-- aan verschotten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.114.784/01
beschikking van de tweede kamer van 9 april 2013
in de zaak van

1.[verzoeker],

2.[verzoekster],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers,
hierna:
[verzoekers],
advocaat: mr. A.J. ter Wee, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
[verweerder], h.o.d.n. House of England Furniture,
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna:
[verweerder],
advocaat: mr. F.J. Kremer, kantoorhoudend te 's-Gravenhage.

1.Het procesverloop

1.1
[verzoekers] hebben bij verzoekschrift van 8 oktober 2012, ter griffie van het hof binnengekomen op 12 oktober 2012, verzocht een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen en een deskundige te benoemen ter beantwoording van de vragen die de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle, in het dictum van het vonnis van
13 december 2011 heeft geformuleerd.
1.2
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend. Daarin verzoekt hij het verzoek van
[verzoekers] af te wijzen.
1.3
Partijen hebben hun zaak mondeling door hun raadslieden doen toelichten.

2.De beoordeling

2.1
Tussen partijen is voor dit hof onder nummer 200.116.117/01 een geding aanhangig. Het gaat om het hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle (hierna: de rechtbank), van 31 mei 2011, 13 december 2011 en van
8 mei 2012. In het laatste vonnis zijn afgewezen de vorderingen van [verzoekers] om voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst tussen hen en [verweerder] is ontbonden en om [verweerder] te veroordelen tot (terug)betaling van de koopsom ad € 2.970,-- en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad € 535,--, beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. In hoger beroep is nog niet van grieven gediend.
2.1.1
Voornoemde koopovereenkomst betreft een vijfzitsbank en twee bijpassende slipperboxen die [verzoekers] van [verweerder] hebben gekocht. Daarvan is alleen de bank aan
[verzoekers] geleverd. [verzoekers] hebben in de procedure bij de rechtbank aangevoerd dat de vijfzitsbank verschillende gebreken vertoont en [verweerder] heeft dat weersproken.
2.1.2
De rechtbank heeft in genoemd vonnis van 13 december 2011 onder 3 onder meer overwogen dat ter comparitie een aantal aspecten van de bank zijn besproken, te weten:
a. intrekkende, ongelijk afgewerkte naden;
b. plooivorming aan de achterzijde van de bank;
c. zichtbaarheid van het frame aan de achterzijde van de bank;
d. ongelijke plooien bij de knopen;
e. deuk in de rugleuning;
f. deuken in het frontje van de zijleuning;
g. beschadigd leer bij een knoop.
Vervolgens heeft de rechtbank in laatstgenoemd vonnis een deskundige,[deskundige], benoemd om de volgende vragen te beantwoorden:
1. Kunt u per aspect, genoemd onder rechtsoverweging 3 (a t/m e) van dit vonnis, aangeven of dit aspect, gelet op de website van [verweerder], de modellen in diens showroom en de koopprijs van de bank, een gebrek oplevert in de zin dat [verzoekers] dit niet hoefden te verwachten?
2.Wat kunt u verder nog opmerken dat van belang is voor deze zaak?
2.1.3
De deskundige,[deskundige], heeft een op 20 januari 2012 gedateerd deskundigenbericht uitgebracht.
2.1.4
De rechtbank heeft in het vonnis van 8 mei 2012, onder 6 en 7, op basis van de bevindingen van de deskundige geconcludeerd dat de bank wat betreft de aspecten a, c, d en e conform is en dat de bank wat betreft aspect b niet conform is. De rechtbank heeft in laatstgenoemd vonnis onder 8 overwogen dat [verweerder] aangaande de aspecten f. en g. herstel heeft aangeboden, waardoor [verzoekers] op basis van deze punten geen beroep op ontbinding toekomt. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de afwijking sub b. op zich zelf beschouwd van te geringe omvang is om de ontbinding van de overeenkomst met al haar gevolgen te kunnen rechtvaardigen.
2.2
[verzoekers] kunnen zich niet verenigen met het door de deskundige [deskundige] uitgebrachte rapport. Zij voeren daartoe onder meer aan dat [deskundige] geen meubelexpert is, maar een interieurbekleder. Zij stellen verder dat [deskundige] zich tijdens de bezichtiging van de vijfzitsbank op merkwaardige wijze jegens hen heeft uitgelaten, onder meer door aan te geven dat hij 'maar een oude man was', die 'ook wel eens wat vergat' en dat [deskundige] heeft meegedeeld dat hij [verweerder] kende. [verzoekers] betogen dat de carrière van [deskundige] in 2001 is geëindigd en dat hij al in de zeventig zal zijn, alsmede dat uit een door hen gelaste second opinion is gebleken dat de bank non-conform geleverd is, althans vele gebreken vertoont.
[verzoekers] hebben meegedeeld dat van die second opinion inmiddels een rapport is uitgebracht, maar dat zij dat niet in dit geding zullen inbrengen. Om hun stellingen in hoger beroep bewezen te zien en zodoende hun vordering alsnog toegewezen te zien, dient volgens [verzoekers] een andere, door het hof te benoemen, deskundige naar de bank te kijken die, nu het gaat om een handgemaakte chesterfield-bank, kennis moet hebben van meubels maken.
Zij wensen dat aan deze door het hof te benoemen deskundige dezelfde vragen worden voorgelegd als de rechtbank in het vonnis van 13 december 2011 aan [deskundige] heeft voorgelegd.
2.3
[verweerder] betwist de stellingen van [verzoekers]. Hij legt onder meer een curriculum vitae van [deskundige] over waaruit zijns inziens blijkt dat [deskundige] een juiste keuze van de rechtbank is geweest. Volgens [verweerder] geeft de rapportage van [deskundige] blijk van ruim voldoende deskundigheid waardoor de door de deskundige gegeven antwoorden op de door de rechtbank aan de orde gestelde vragen met de nodige waarborgen zijn omgeven. Hij wijst er voorts op dat [verzoekers] de door hen genoemde second opinion niet in het geding hebben gebracht. [verweerder] ontkent dat [deskundige] hem voor de aanvang van het onderzoek kende. Hij vindt het rapport onpartijdig. Hij zelf is daarin niet gespaard. In de visie van [verweerder] dient het verzoek van [verzoekers] te worden afgewezen.
2.4
Het hof overweegt alsvolgt.
2.4.1
Een voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in art. 202 Rv. strekt ertoe de verzoekende partij door middel van het uit te brengen deskundigenbericht bewijs te verschaffen van feiten en omstandigheden die zij in een eventueel te beginnen of reeds aanhangige procedure zou hebben te bewijzen, dan wel de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht meer zekerheid te verkrijgen omtrent voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of deze voort te zetten (vgl. HR
22 februari 2008,
LJN: BB5626, ro. 3.6.1.).
Voorts geldt als uitgangspunt dat een rechter bij de beoordeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek geen discretionaire bevoegdheid toekomt, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Een dergelijk verzoek kan echter worden afgewezen indien de rechter van oordeel is dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen, misbruik wordt gemaakt of op grond van een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vgl. HR 19 december 2003,
LJN: AL8610).
2.4.2
[verzoekers] beschikken, uitgaande van hun stellingen, met de second opinion en hetgeen hen over [deskundige] bekend is, over voldoende gegevens om in de reeds aangevangen procedure in hoger beroep hun bezwaren tegen de door de rechtbank gegeven beslissingen, voor zover gebaseerd op de bevindingen in het rapport van [deskundige], te formuleren.
Ter zake van de inhoud van dat rapport hebben [verzoekers] in hun verzoekschrift alleen gesteld dat zij zich daarmee niet kunnen verenigen. Zij hebben - ondanks dat zij beschikken over een second opinion waaruit volgens hen blijkt dat de bank non-conform is - niet concreet aangegeven op welke onderdelen het rapport van [deskundige] onjuist zou zijn en
zij hebben de second opinion niet in het geding gebracht.
Thans wensen [verzoekers] dat een door het hof te benoemen deskundige exact dezelfde vragen zal beantwoorden als die waarover [deskundige] rapport heeft uitgebracht.
2.4.3
Het hof overweegt dat in zaken als de onderhavige, waarin de deskundigheid van een door een gerecht benoemde deskundige en de kwaliteit van diens rapport tussen procespartijen in geschil is, het in de rede ligt dat de kamer die de bodemzaak behandelt de mogelijkheid heeft zich - mede op basis van stellingen van partijen - daarover een oordeel te vormen alvorens een beslissing te nemen over de vragen of een nader deskundigenonderzoek noodzakelijk is, over welke deskundigheid de te benoemen deskundige dient te beschikken en welke (nadere) vragen aan die deskundige moeten worden gesteld. Nu [verzoekers] geacht moeten worden over voldoende gegevens te beschikken om te kunnen beoordelen of zij hun appelprocedure willen voortzetten en nu er geen dringende redenen zijn gesteld of gebleken waarom zij een onderzoek door de rechter in de bodemzaak naar het antwoord op de vraag of een tweede deskundigenonderzoek nodig is niet kunnen afwachten, is het hof, mede in het licht van de onder 2.4.2. geschetste omstandigheden van oordeel dat toewijzing van het verzoek in strijd zou zijn met de goede procesorde, althans dat zwaarwichtige bezwaren zich verzetten tegen toewijzing van het verzoek.

3.De slotsom

Het hof zal het verzoek afwijzen en [verzoekers] veroordelen in de kosten van dit geding
(2 punten, tarief 1 eerste aanleg).

4.De beslissing

Het gerechtshof:
wijst af het verzochte;
veroordeelt [verzoekers] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [verweerder] begroot op
€ 768,-- aan salaris advocaat en op € 291,-- aan verschotten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Janse, K.M. Makkinga en G.T. de Jong en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 9 april 2013 in bijzijn van de griffier.