Met grief 3 voert WJ-HVH Holding primair aan dat zij de koopovereenkomst met [H] wel degelijk heeft ontbonden. Anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld dient de (in rechtsoverweging 3.4 (gedeeltelijk) geciteerde) brief van 23 juli 2012 als een ingebrekestelling te worden beschouwd. Zo heeft WJ-HVH Holding in deze brief haar klachten geuit, onder andere ten aanzien van de schending van de afspraak van het faillissement op eigen aangifte, de tegenvallende kosten in verband met schoonmaakkosten, ongediertebestrijding en aanpassingen in het productieproces waarover [H] haar niet/onjuist had voorgelicht en ten slotte dat in weerwil van hetgeen was overeengekomen de activa waren verpand. Tevens bevatte de brief een oproep/aanmaning aan [H] om de arbeidsovereenkomsten met de medewerkers te beëindigen alsmede een concrete termijn voor nakoming (“
Ik verwacht dat u uiterlijk vrijdag 3 augustus de zaken geregeld hebt. Zo niet, dan ontbind ik de koopovereenkomst”). Anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, is de ingebrekestelling van 23 juli 2012 volgens WJ-HVH Holding niet “besmet” door de daaropvolgende brief van 25 juli 2012 waarin WJ-HVH Holding de koopovereenkomst heeft ontbonden.
In hoger beroep heeft WJ-HVH Holding tevens aangevoerd dat zij, bij monde van haar bestuurder [naam directeur], met [H] op dinsdagavond 24 juli 2012 een telefoongesprek heeft gevoerd waarin [H] heeft meegedeeld dat hij geen acties meer zou ondernemen en dus de gebreken niet zou gaan helen. Naar aanleiding van dit gesprek was het, aldus WJ-HVH Holding, voor haar duidelijk dat [H] de overeenkomst niet zou nakomen c.q. de aangedragen gebreken niet zou verhelpen. Vanwege deze mededeling hoefde van haar niet meer te worden verwacht dat zij de door haar gestelde termijn tot 3 augustus 2012 zou afwachten. In een dergelijk geval is, nog steeds aldus WJ-HVH Holding, op grond van artikel 6:83 sub c BW geen ingebrekestelling vereist en treedt verzuim zonder ingebrekestelling in. Bij brief van 25 juli 2012 heeft zij de overeenkomst vervolgens ontbonden, waartoe zij op grond van artikel 6:265 BW gerechtigd was.
Subsidiair voert WJ-HVH Holding aan dat, voor zover moet worden geoordeeld dat de ingebrekestelling van 23 juli 2012 “besmet” is door de brief van 25 juli 2012, de kantonrechter er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de koopovereenkomst in artikel 6 lid 1 zelfstandig voorziet in een ontbinding van de koopovereenkomst van rechtswege, te weten acht dagen volgend op het moment nadat één van de contractspartijen de andere schriftelijk in gebreke heeft gesteld. Dit betekent, aldus WJ-HVH Holding, dat de koopovereenkomst, ongeacht de (inhoud van de) brief van 25 juli 2012, in ieder geval op 2 augustus 2012 is ontbonden.
Meer subsidiair stelt WJ-HVH Holding zich op het standpunt dat [H] zich, nadat WJ-HVH Holding de ontbinding van de koopovereenkomst heeft ingeroepen, heeft gedragen als ware de koopovereenkomst ontbonden doordat [H] zich er niet tegen heeft verzet dat de activa en de activiteiten per 25 juli 2012 weer aan hem ter beschikking werden gesteld (onder andere door het overhandigen van de sleutels van de vier vestigingen van Bakkerij [H]). Daarbij komt dat ook de curator in het faillissement van Bakkerij [H] in de ontbinding van de koopovereenkomst heeft berust, onder meer door het verkopen van de activa.
Met grief 4 stelt WJ-HVH Holding zich, onder verwijzing naar rechtspraak van het Hof van Justitie, primair op het standpunt dat vanwege de ontbinding van de koopovereenkomst per 25 juli 2012 en de daaraan gekoppelde ongedaanmakingsverplichting de activa en de ondernemingsactiviteiten op basis van een (tweede) overgang van onderneming wederom zijn overgegaan naar Bakkerij [H]. Subsidiair geldt dat deze retro-overgang van onderneming moet worden aangenomen op basis van de feitelijke situatie zoals het inleveren van de sleutels aan [H], het overdragen van één van de vestigingen van Bakkerij [H] (de vestiging in Vaassen) per 26 juli 2012 aan Bakkerij [X] en het na faillissement door de curator verkopen van de activa en goodwill van alle vier de vestigingen van Bakkerij [H].
Grief 1 heeft betrekking op het volgens WJ-HVH Holding ontbreken van spoedeisend belang aan de zijde van [geïntimeerden] Met grief 2 ten slotte klaagt WJ-HVH Holding erover dat deze zaak te complex is voor een beslissing in kort geding.
[geïntimeerden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.