In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 29 mei 2013, die de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel voor de veroordeelde heeft bepaald. De veroordeelde is sinds 20 mei 2013 voortvluchtig en was niet aanwezig bij de openbare raadkamerbehandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de termijn van de maatregel niet loopt zolang de veroordeelde ongeoorloofd afwezig is, conform artikel 38t van het Wetboek van Strafrecht. Het hof oordeelt dat een nieuwe tussentijdse beoordeling niet past in het systeem van de wet zolang de tenuitvoerlegging van de maatregel niet is hervat.
De raadsman van de veroordeelde heeft betoogd dat de veroordeelde gemotiveerd was om het ISD-traject te doorlopen en dat hij een ambulante behandeling wenst. Hij heeft echter geen andere invulling aan de maatregel gekregen dan detentie, wat heeft geleid tot zijn beslissing om zich te onttrekken. De advocaat-generaal heeft daarentegen gesteld dat de problematiek van de veroordeelde nog niet afdoende is behandeld en dat opheffing van de maatregel zou leiden tot onveiligheid en overlast. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en de beslissing terecht heeft bevestigd.
Het hof heeft opgemerkt dat de raadsman na terugkeer van de veroordeelde naar de kliniek een verzoek kan indienen voor een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de maatregel, zoals bepaald in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft ook aangegeven dat de veroordeelde is opgeroepen voor een zitting van de rechtbank op 13 september 2013, maar dat er geen verzoek is gedaan voor een tussentijdse beoordeling in verband met de termijn van zes maanden. Het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en benadrukt dat de voortzetting van de maatregel noodzakelijk is totdat de veroordeelde zich weer meldt.