In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ABN AMRO Bank N.V. tegen een niet verschenen geïntimeerde, die in eerste aanleg door de kantonrechter in Zutphen is afgewezen. De zaak betreft een overeenkomst voor een flexibel krediet van € 12.500, verstrekt aan de geïntimeerde. ABN AMRO vorderde in eerste aanleg betaling van € 11.274,79, maar de kantonrechter oordeelde dat de vordering onvoldoende was onderbouwd. In hoger beroep heeft ABN AMRO haar eis verminderd tot € 11.257,19, het saldo op 15 mei 2012, en heeft zij aanvullende stukken overgelegd ter onderbouwing van haar vordering. Het hof heeft vastgesteld dat de eiswijziging tijdig is ingediend en dat de vordering nu voldoende is onderbouwd met bewijsstukken, waaronder de kredietovereenkomst en correspondentie met de geïntimeerde.
Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van ABN AMRO toewijsbaar is, met inachtneming van de bepalingen uit de Wet op het consumentenkrediet (WCK) en het Burgerlijk Wetboek. De gevorderde rente van 9,29% per jaar is door het hof geaccepteerd, ondanks dat het door ABN AMRO genoemde percentage niet uit de stukken blijkt. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de vordering van ABN AMRO alsnog toegewezen, met veroordeling van de geïntimeerde in de kosten van het hoger beroep. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.