In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2013, staat de groepsaansprakelijkheid van de appellant centraal, in het kader van schadevergoeding voor diefstal van laptops en beamers. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft in hoger beroep geen tegenbewijs geleverd voor de schade die ABN AMRO heeft geleden door de diefstal. De diefstal vond plaats op 18 juli 2007, waarbij de appellant samen met mededaders inbrak in een gebouw en laptops en beamers ontvreemdde. De verklaring van een mededader, [X], werd door het hof als bewijs aanvaard, aangezien de appellant deze niet inhoudelijk heeft betwist.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellant hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade op basis van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek, dat groepsaansprakelijkheid regelt. De appellant betwistte de aansprakelijkheid voor de diefstal van twee beamers, maar het hof oordeelde dat de verklaring van [X] voldoende bewijs bood voor zijn betrokkenheid bij de inbraak. Het hof bekrachtigde het vonnis van 5 januari 2011, waarbij de appellant werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 26.113,31, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 december 2009. Tevens werd de appellant veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van mededaders in criminele activiteiten en de toepassing van groepsaansprakelijkheid in het civiele recht. Het hof heeft de vordering van ABN AMRO toegewezen en het vonnis van 4 mei 2011 vernietigd, waarbij de appellant als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.