Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN
C/05/241015 en C/05/241016)
Dienst Regelingen Ministerie van Economische Zaken (Borgstellingsfonds Landbouw),
gemachtigden: [A] en [H],
Gebr. Van Klink Holding B.V.,
gevestigd te Voorhout, gemeente Teylingen, hierna te noemen: verweerster sub 2,
advocaat: mr. F.E. Boonstra,
3 de Onderlinge Waarborgmaatschappij Sazas u.a.,gevestigd te Leiden, hierna te noemen: verweerster sub 3,
4 de Sociale Dienst van de gemeente Bommelerwaard,gevestigd te Zaltbommel, hierna te noemen verweerster sub 4,gemachtigde: [K],
Bestrijdingsmiddelencentrale Heins B.V.,
gevestigd te Zaltbommel, hierna te noemen: verweerster sub 5,
advocaat: mr. Z.B. Gyömörei.
6 de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Landbouw,gevestigd te Groningen, hierna te noemen: verweerster sub 6,advocaat: mr. J.A. Trimbach.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de brief met bijlagen van 12 juli 2013 van mr. De Wal;
- de brief met bijlagen van 19 augustus 2013 van mr. Gÿomörei namens verweerster sub 5;
- het faxbericht en de brief met bijlagen van 23 augustus 2013 van mr. De Wal;
- het faxbericht van 29 augustus 2013 van mr. E.J.G. Vollenbroek namens Vesting Finance,
waarbij is meegedeeld dat verweerster sub 6, alsmede Stichting Colland Arbeidsmarkt-
beleid en Stichting SUWAS I geen belang meer hebben bij verweer tegen de
schuldregeling, omdat hun vorderingen door [appellanten] zijn voldaan;
- het faxbericht van 2 september 2013 van mr. De Wal;
- het faxbericht van 2 september 2013 van mr. F.E. Boonstra namens verweerster sub 2;
- het faxbericht van 2 september 2013 van mr. Trimbach namens verweerster sub 6;
- het faxbericht met bijlagen van 4 september 2013 van mr. De Wal en
- het faxbericht van 4 september 2013 van mr. Gyömörei namens verweerster sub 5.
Met laatstgenoemd faxbericht heeft verweerster sub 5 bezwaren ingediend tegen het op dezelfde datum ingediende faxbericht met bijlagen van de advocaat van [appellanten]. Volgens verweerster sub 5 is door de late indiening van voormeld faxbericht het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Voor zover verweerster sub 5 met haar faxbericht heeft beoogd dat het hof geen acht zal slaan op deze stukken, wijst het hof dat verzoek gelet op de aard van de stukken en het feit dat verweerster sub 5 ook nog ter zitting heeft kunnen (re)ageren tegen de inhoud daarvan (van welke gelegenheid geen gebruik is gemaakt), af.
[K], die het woord heeft gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen.
Verweerster sub 2, verweerster sub 3, verweerster sub 5 en verweerster sub 6 zijn niet ter zitting verschenen. Ook de voor de mondelinge behandeling opgeroepen [getuige] van Solventium B.V. is (met bericht vooraf) niet ter zitting verschenen.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellanten] hebben samen vanaf 2000 een tuinbouwbedrijf gedreven in de vorm van een maatschap. Naar aanleiding van een door de hypotheekhouder in gang gezette executie is op 5 oktober 2011 dit bedrijf door [appellanten] verkocht voor € 1.930.000,- aan de op die datum opgerichte B.V. van hun dochter, [BV dochter] Voorts heeft [BV dochter] op
5 oktober 2011 een koopovereenkomst gesloten met [appellanten] met betrekking tot de aan de [adres] te [woonplaats] gelegen onroerende zaak (de vrijstaande echtelijke woning) voor een bedrag van € 590.000,- en € 10.000,- voor roerende zaken (in totaal € 600.000,-). Voor deze transacties heeft de Rabobank als executerend hypotheekhouder haar toestemming gegeven. Daarbij heeft de Rabobank aan [BV dochter] een financiering verstrekt van € 2.400.000,- (een krediet van € 1.800.000,- en een tijdelijke geldlening van € 600.000,- in afwachting van de verkoop van de woning). Het bedrijf en de woning waren op 15 september 2011 door LTO Vastgoed (hierna te noemen: LTO) getaxeerd. LTO heeft de executiewaarde van de woning bepaald op € 440.000,- en de vrije verkoopwaarde op
€ 550.000,-. De executiewaarde van het bedrijf is door het LTO bepaald op € 1.200.000,- en de vrije verkoopwaarde op € 1.650.000,-.
Bij beschikking van de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem van 17 januari 2012 is het verzoekschrift van de Coöperatieve Rabobank Bommelerwaard U.A., de Rabohypotheek-bank N.V. en [appellanten] tot het verkrijgen van verlof als bedoeld in artikel 3:268 lid 2 BW om, kort gezegd, de verkoop van de aan de [adres] te [woonplaats] gelegen bedrijfs-grond met opstallen, glasopstanden, installaties, bedrijfswoning, gewas en verder aanbehoren en de aan de [adres] te [woonplaats] gelegen boerderij met schuren, ondergrond, erf, tuin, bouwland en verder aanbehoren onderhands te verkopen volgens een bij dat verzoek gevoegde koopovereenkomst, toegewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat geen van de belanghebbenden, hoewel op de door de wet bepaalde wijze opgeroepen om te worden gehoord, bezwaar heeft geuit tegen de goedkeuring van de koopovereenkomst.
Op 24 januari 2012 heeft de overdracht van de onroerende goederen plaatsgevonden.
Met de opbrengst van het verkochte hebben [appellanten] niet hun gehele schuld aan de Rabobank (€ 3.022,961,05 per 4 oktober 2011, volgens opgave van de Rabobank) kunnen voldoen. De Rabobank heeft voor het resterende gedeelte een beroep gedaan op de garantie door het Borgstellingsfonds voor de Landbouw (verweerster sub 1). De beheerder van dat fonds, de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, heeft vooraf met voormelde verkooptransactie ingestemd.
Thans huren [appellanten] van [BV dochter] (een gedeelte van) hun voormalige woning, zolang de woning nog niet is verkocht.
heeft het bedrijf verhuurd aan de firma [X]. [appellanten] zijn werkzaam in loondienst van [BV dochter] [appellant sub 1] per 1 oktober 2011 voor 38 uur per week en [appellant sub 2] per 1 december 2011 voor 7,60 uur per week. Volgens de Verklaring Schuldsanering bedraagt het salaris van [appellant sub 1] € 2.375,- netto per maand en dat van [appellant sub 2] € 400,- netto per maand.
[appellant sub 1] is in 2000 als zelfstandige chrysantenteler gaan werken. De rechtsvorm van deze onderneming was een maatschap, met een specialisatie in de teelt van pluischrysanten. Dit bedrijf was aanvankelijk gevestigd aan de [adres] in [woonplaats] op 1,2 ha grond. Eind 2003 hebben [appellanten] een perceel van 4 ha tuinbouwgrond aan de [adres] in [woonplaats] gekocht, waarop een volledig nieuw tuinbouwbedrijf werd gevestigd met
32.000 m2 glasopstanden. [appellant sub 1] heeft de eerste jaren het nieuwe bedrijf op succesvolle wijze geëxploiteerd. In 2007 werd een tweede bedrijf gekocht aan de [adres] te [woonplaats] op 3,65 ha grond en 2,6 ha glasopstanden. Ook op dat bedrijf werden in eerste instantie pluischrysanten geteeld.
In 2008, bij aanvang van de economische crisis, is de onderneming in financiële problemen gekomen doordat de opbrengstprijzen voor pluischrysanten op dat moment relatief laag waren en de energiekosten een stijgende lijn vertoonden. [appellant sub 1] heeft hierin aanleiding gezien om een teeltwijziging uit te voeren.
In 2008 heeft de onderneming een verlies geleden van ongeveer € 450.000,-. Als gevolg daarvan ontstond begin 2009 door de hoge crediteurendruk (ruim € 900.000,-, ultimo 2008) een acuut faillissementsrisico. In het eerste kwartaal van 2009 is [appellant sub 1] weer pluischrysanten gaan telen. In 2009 is een verlies geleden van € 1.058.000,-. Om beide bedrijven in productie te houden, stond de Rabobank vanaf mei 2009 garant voor de betalingen van de energieleveranties aan het energiebedrijf door middel van een zogenaamde 3-partijenovereenkomst.
Bij aanvang van de financiële problemen heeft [appellant sub 1] direct maatregelen genomen door beide glastuinbouwbedrijven in de verkoop te zetten. Het bedrijf in [woonplaats] is voor in totaal
€ 3.500.000,- verkocht. Voor die verkoop is vooraf goedkeuring gevraagd aan het Borgstel-lingsfonds, dat deze toestemming heeft gegeven, onder voorwaarde dat de verkoopopbrengst € 200.000,- (extra) wordt afgelost op de BF-lening. Die aflossing is gerealiseerd en na verwerking bedroeg de restant borgstelling € 349.000,-, zijnde de restant hoofdsom van de lopende BF-lening. Van de totale verkoopopbrengst (€ 3.500.000,-) is € 3.225.000,- afgelost op de bancaire financiering. Het restant (€ 275.000,-) is aangewend voor de betaling van makelaarskosten (€ 25.000,-), boeterente groenfinanciering (€ 50.000,-), de afwikkeling van de crediteuren met betrekking tot de tuin in [woonplaats] (€ 100.000,-). Het restant (€ 100.000,-) is bij de notaris in depot blijven staan vanwege een beslaglegging door verweerster sub 2 op het onroerend goed. Om overdracht te kunnen laten plaatsvinden, diende het beslag te worden opgeheven. Verweerster sub 2 heeft aan opheffing van het beslag meegewerkt, onder voorwaarde dat van de koopprijs € 100.000,- bij de notaris in depot zou blijven staan.
Verkoop van het onroerend goed te [woonplaats] was noodzakelijk om de financieringsdruk te verlagen ter verkrijging van een continuïteitsperspectief voor de resterende onderneming in [woonplaats]. Als gevolg van tegenvallende rendementen ontstond najaar 2009 opnieuw een faillissementsrisico. Ter verlaging van de crediteurendruk is een BBZ-lening ad € 178.000,- aangevraagd. Om invulling te geven aan de door BBZ gestelde voorwaarden heeft de bank vanaf de overdracht tot en met februari 2010 uitstel van aflossingen verleend (totaal acht maanden) en is de bancaire financiering structureel met € 50.000,- uitgebreid. Na de overdracht van het bedrijf in [woonplaats] heeft [appellant sub 1] zich volledig gericht op de exploitatie van pluischrysanten te [woonplaats]. Door tegenvallende resultaten bleef zowel de liquiditeitsdruk als de crediteurendruk hoog. Als gevolg daarvan heeft de Rabobank de laatste jaren een aantal keer aanvullend uitstel van aflossingen en/of (tijdelijke) kredietuitbreidingen verstrekt om het bedrijf in productie te houden. Voorjaar 2011 werd duidelijk dat het niet mogelijk bleek tot een rendabele exploitatie te komen. [appellant sub 1] is toen met zijn adviseurs beëindigingscenario’s gaan onderzoeken. Door het bedrijf in productie te houden, heeft de Rabobank ernaar gestreefd een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst te realiseren, zodat een maximale afbouw van obligo zou kunnen plaatsvinden (een executieveiling en/of het uit productie halen van het bedrijf leidt in de regel tot een lagere opbrengst). Het onroerend goed inclusief de woning te [woonplaats] is verkocht aan [BV dochter] Per die datum is de bancaire financiering opgezegd om tot uitwinning van de zekerheden (realisatie verkoop) te kunnen overgaan en is met [BV dochter] overeenstemming bereikt over een totale verkoopopbrengst van € 2.530.000,-. Deze opbrengst lag fors hoger dan de getaxeerde executiewaarde van in totaal € 1.660.000,- en hoger dan de getaxeerde vrije verkoopwaarde van totaal € 2.200.000,-. De overdracht van de exploitatie heeft in oktober 2011 plaatsgevonden. Als gevolg van beslagen heeft de overdracht van het onroerend goed langer op zich laten wachten. Door de beslagen op het onroerend goed heeft de bank een executietraject moeten opstarten. [BV dochter] heeft in het veilingtraject een onderhandse bieding uitgebracht van totaal € 2.530.000,- (inclusief roerende zaken). Bij vonnis van 17 januari 2012 heeft de voorzieningenrechter ingestemd met voornoemde onderhandse bieding, waarna de overdracht van het onroerend goed op 24 januari 2012 heeft plaatsgevonden. De volledige verkoopopbrengst van het onroerend goed is afgelost op de bancaire financiering, inclusief leasing plantrobot bij DDL. Tussen de opzegging van de financiering begin oktober 2011 en de overdracht van het onroerend goed in januari 2012 is het saldo van de rekening-courant met € 350.000,- opgelopen (veroorzaakt door de afwikkeling van de 3-partijenovereenkomst, rentekosten en uitwinningskosten). Als gevolg van de staking van het bedrijf heeft de bank een beroep gedaan op het pandrecht van het ledenkapitaal. Door de bloemenveiling is bevestigd dat het totaal opgebouwd ledenkapitaal € 197.000,- bedraagt, welk bedrag conform de statuten van de bloemenveiling in de komende jaren gefaseerd wordt uitgekeerd en als toekomstige opbrengst is verwerkt in de verliesdeclaratie, aldus de notitie.
Tot deze schuldenlast behoren onder meer een schuld aan:
- Deliflor Chrysanten B.V. van € 116.299,31;
- verweerster sub 4 ter zake van een in september 2009 verstrekte BBZ-lening van in totaal
€ 135.157,78;
- verweerster sub 2 van € 130.814,59;
- verweerster sub 3 van € 1.513,67;
- verweerster sub 6 van € 1.668,19;
- verweerster sub 5 van € 54.286,93 en
- verweerster sub 1 van € 177.419,- ter zake van de door de Rabobank aangesproken
borgstelling uit 2003.
Ten overvloede heeft de rechtbank overwogen dat het voorstel niet goed en betrouwbaar is gedocumenteerd. Uit het verzoekschrift blijkt niet duidelijk wat de totale schuldenlast van [appellanten] is. In het verzoekschrift en in de brieven aan de schuldeisers wordt een aantal verschillende bedragen genoemd. Voorts varieert het aantal schuldeisers van 22 tot 24 in het verzoekschrift en de bijlagen, aldus de rechtbank.
Bovendien is - nog steeds volgens de rechtbank - de nakoming van de dwangregeling onvoldoende gewaarborgd. Het is immers niet zeker dat [appellanten] daadwerkelijk een teruggaaf van de Belastingdienst zullen ontvangen in verband met verrekenbare verliezen. Ten slotte is niet duidelijk of de Belastingdienst in dat geval in verband met kwijtscheldings-winst een aanslag zal opleggen, aldus de rechtbank.
Uit de stukken blijkt dat de poging tot het treffen van een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 WCK. De buitengerechtelijke schuldregeling is immers uitgevoerd door Solventium B.V. Solventium B.V. behoort niet tot één van de categorieën zoals genoemd in artikel 48 lid 1 WCK.
Op grond van artikel 288 lid 2 onder b Fw in samenhang met HR 6 januari 2012 (LJN: BU6758, NJ 2012, 156) volgt hieruit dat het verzoek afgewezen dient te worden indien Solventium B.V. zelfstandig het minnelijk traject zou hebben uitgevoerd, aldus de rechtbank.
Uit de brief van de gemeente Bommelerwaard van 11 maart 2013 blijkt dat het schuldhulp-bemiddelingsproces tot dat moment zelfstandig en niet in opdracht van die gemeente is uitgevoerd. Voorts heeft Solventium B.V. bij monde van [medewerker] ter zitting, desgevraagd, bevestigd in deze zaak niet te zijn gemandateerd door de gemeente Bommelerwaard. Dit leidt reeds tot afwijzing van de verzoeken, aldus de rechtbank.
Ten aanzien van de schuld aan verweerster sub 5 heeft de rechtbank voorts overwogen dat mr. Gyömörei namens verweerster sub 5 gemotiveerd heeft gesteld dat [appellanten] hebben geprobeerd goederen aan het verhaal van de schuldeisers te onttrekken. [appellanten] hebben onroerend goed verkocht voor een bedrag van € 2.530.000,- aan de speciaal hiervoor opgerichte vennootschap van hun dochter. De Rabobank heeft vervolgens een krediet van € 3.500.000,- verstrekt om deze aankoop te kunnen realiseren, waarbij hetzelfde onroerend goed als onderpand heeft gediend. Het lijkt er derhalve op dat het onroerend goed voor een te laag bedrag aan de onderneming van de dochter is verkocht. [appellanten] hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten aanzien van de verkoop van het onroerend goed te goeder trouw zijn geweest, aldus de rechtbank.
Verweerster sub 1 en verweerster sub 4 hebben ter zitting van het hof bij monde van hun gemachtigden, kort samengevat, verklaard dat, indien alle overige schuldeisers akkoord gaan met een schuldregeling, zij (op grond van voor hen geldende regelgeving of beleid) ook hun medewerking (zullen) verlenen. Verweerster sub 4 heeft alleen geklaagd over een gebrek aan transparantie, vooral ten aanzien van de rol die de Rabobank heeft gespeeld. Concrete bezwaren tegen de voorgestelde schuldregeling heeft zij verder niet naar voren gebracht.
Verweerster sub 2 heeft voorafgaand aan de zitting via haar advocaat laten weten niet aanwezig te zullen zijn. Een inhoudelijk standpunt heeft zij verder niet ingenomen.
Verweerster sub 3 is niet ter zitting in hoger beroep verschenen en heeft evenmin op andere wijze haar standpunt kenbaar gemaakt.
Verweerster sub 5 heeft (ook) in hoger beroep uitvoerig doen blijken van haar bezwaren tegen toepassing van artikel 287a Fw ten gunste van [appellanten]. Kort gezegd komen deze bezwaren erop neer dat [appellanten] proberen goederen aan het verhaal van schuldeisers te onttrekken. Met de volgens [appellanten] noodgedwongen executoriale verkoop van hun bezittingen hebben zij de hypotheekhouder, de Rabobank, gedeeltelijk afbetaald. [appellanten] hebben deze bezittingen verkocht aan een op naam van hun jeugdige dochter gesteld bedrijf waaraan zij zelf feitelijk leiding geven. Aldus is - volgens verweerster sub 5 - door toedoen van [appellanten] en met medewerking van de Rabobank sprake van een schijnconstructie om zich te ontdoen van de crediteuren, terwijl het vastgoed (waaronder een woning met zwembad) wordt behouden.
Verweerster sub 6 heeft het hof bij faxberichten van 29 augustus 2013 en 2 september 2013 bericht dat haar vordering inmiddels is voldaan en dat zij ter zitting geen verweer zal voeren.
€ 2.530.000,- omdat het niet voorstelbaar zou zijn dat de Rabobank bereid was een financiering tot dit bedrag te verstrekken aan een vennootschap die dezelfde dag was opgericht door een 19 jarig (bedoeld zal zijn: 21 jarig) meisje dat tegen een gering salaris werkte in de kas. Naar het oordeel van het hof leveren de door verweerster sub 5 genoemde omstandigheden onvoldoende reden voor twijfel op, waarbij nog wordt aangetekend dat het door de Rabobank aan [BV dochter] verstrekte krediet blijkens de gedingstukken
€ 2.400.000,- bedroeg, waarvan een gedeelte van € 600.000,- een overbruggingslening betrof in afwachting van de verkoop van de woning, de onderneming aan een derde werd verhuurd en de zekerheidspositie van de bank verder niet wezenlijk veranderde. [appellanten] wijzen er terecht op dat, als de bank niet aan de transactie zou hebben meegewerkt, een faillissement onvermijdelijk zou zijn geweest, waarna alle bezittingen tegen executiewaarde zouden zijn verkocht. Aannemelijk is dat er in dat geval, gelet op de zekerheidspositie van de Rabobank, niets voor de overige schuldeisers was overgebleven. Dat [appellanten] hun andere schuldeisers door deze transactie hebben benadeeld, is het hof dan ook niet gebleken. Het hof ziet hierin dan ook geen deugdelijke grond voor andere schuldeisers om medewerking aan het voorgestelde akkoord te weigeren.
4.De beslissing
12 september 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.