Voorts hebben de maatschap c.s. zich beroepen op schending van de in artikel 6:89 BW neergelegde klachtplicht.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
Volgens artikel 6:89 BW kan de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. Blijkens het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat de aangebrachte wijziging in de boetebepaling pas kort na 1 december 2005 aan [appellanten] is opgevallen. Anders dan de maatschap c.s. aanvoeren, valt niet in te zien waarom [appellanten] deze wijziging al eerder hadden moeten ontdekken. Het gaat immers om een standaardbepaling, die [appellanten] in hun verhouding tot de notaris niet in iedere nieuwe concept akte behoeven te controleren. Sedert eind 2005 heeft het, in de optiek van de maatschap c.s., nog geduurd tot de stuitingsbrief van 3 juni 2009 waarbij volgens hen voor het eerst namens [appellanten] werd geklaagd. Tijdsverloop is een belangrijke factor maar niet doorslaggevend. Het gaat, aldus HR 8 februari 2013, LJN: BY4600, immers ook om de vraag, van groot gewicht, of de schuldenaar nadeel heeft geleden door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd, hier dus door het tijdsverloop tussen eind 2005 en medio 2009.
Daartoe hebben de maatschap c.s. (pas bij pleidooi in hoger beroep) aangevoerd dat hun herinneringen zijn vervaagd, dat de maatschap c.s. indien eerder was geklaagd maatregelen hadden kunnen nemen om zoveel mogelijk duidelijkheid te verschaffen over de gebeurtenissen, waaronder vooral de uitleg van de boeteclausule, en dat zij daardoor in hun (tegen-)bewijspositie zijn geschaad. Verder hebben zij aangevoerd dat oud-notaris [naam oud-notaris] is overleden en dat oud-notaris Mr. Keizer wegens ziekte niet in deze zaak betrokken kan worden. Ten slotte betogen zij dat de maatschap c.s. zich mogelijk hadden kunnen voegen of tussenkomen in de procedure van [appellanten] tegen [naam projectontwikkelaar].
Naar het oordeel van het hof was medewerker [naam medewerker] van de maatschap de belangrijkste acteur. Hij is blijkens het door de rechtbank Almelo in de zaak van [appellanten] tegen [naam projectontwikkelaar] gewezen vonnis van 13 februari 2008 eerder als getuige gehoord. Daarmee heeft hij zoveel mogelijk duidelijkheid verschaft over de gebeurtenissen en de uitleg van de boeteclausule. De leveringsakte is gepasseerd ten overstaan van mr. Van Goor, die, zoals het er nu naar uitziet en volgens zijn verklaring bij de pleidooien in hoger beroep, niet veel inhoudelijk contact met partijen heeft gehad gedurende de totstandkomingsperiode van de akte. In dit licht is het overlijden van [naam oud-notaris] en de ziekte van Mr. Keizer (data hebben de maatschap c.s. niet verstrekt) van minder belang. Een benadeling in (tegen-)bewijspositie is daarom hooguit gering. Dat de maatschap c.s. zich zouden hebben kunnen voegen of tussenkomen in de procedure van [appellanten] tegen [naam projectontwikkelaar] vormt bij gebreke van een nadere uitleg (waarom, waartoe?) een onvoldoende argument. Het beweerde nadeel, voor zover al aanwezig, rechtvaardigt gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding (onrechtmatige daad), de aard en inhoud van de prestatie (dienstverlening door een notaris van wie professionaliteit en bij uitstek deskundigheid mag worden verwacht) en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie (een wijziging van een standaard boetebepaling) vanwege het daaraan voor [appellanten] verbonden ingrijpende rechtsgevolg niet het verval van de rechten van [appellanten]
Het beroep op schending van de klachtplicht wordt daarom verworpen. Grief 5 in het incidenteel hoger beroep faalt.