Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
inspecteurvan de
Belastingdienst/Noord, kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
Het lidmaatschap voor een zogenoemde serviceclub of sociëteit (zoals de [O2]) heeft – niet tegenstaande een eventuele zakelijke beweegreden – een zozeer overwegend privé-karakter dat dit niet belastingvrij kan worden vergoed. In artikel 2 van de statuten van de [O2] staat het volgende: ‘De vereniging heeft ten doel het bevorderen van de economische bedrijvigheid en de ontwikkeling in Noord Nederland’. Hieruit concluderen wij dat er geen sprake is van een directe belangenbehartiging. Er is sprake van een algemene belangenbehartiging in de meest ruime zin, zoals geformuleerd in artikel 2 van de statuten, waaraan enige exclusiviteit niet vreemd hoeft te zijn. Niet ontkend wordt dat er een zakelijk element aanwezig zou kunnen zijn, maar deze is van ondergeschikt belang. De toegezonden agenda’s van de [O2] bevestigen dit beeld (bijv. clublunch, palingparty etc.) Overigens wijzen wij erop dat de factuur niet gericht is aan het hotel, maar aan [K] in privé.
Correcties [X] BV
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.Beoordeling van het geschil
Uit het hanteren van de term algemene maatschappelijke opvattingen in onderdeel b blijkt dat het niet zozeer van belang is of werkgever en werknemer een bepaalde vergoeding niet als beloningsvoordeel ervaren, maar of een dergelijk gevoelen in het algemeen wordt gedeeld door de maatschappij als geheel. Het karakteriseren van een vergoeding anders dan als beloningsvoordeel wordt niet overgelaten aan het individuele oordeel; noodzakelijk is dat de maatschappij als collectief de vergoeding in het algemeen niet als beloningsvoordeel ervaart. Het criterium is geen subjectief maar een te objectiveren criterium, op dezelfde wijze als in de sfeer van de winst uit een onderneming het begrip goed koopmansgebruik een te objectiveren criterium is. Om deze benadering te accentueren is gekozen voor de nieuwe term beloningsvoordeel. Dit woord geeft aan dat het weliswaar gaat om een voordeel anders zou immers de vraag of er sprake is van een loonbestanddeel in het geheel niet opkomen maar dat dit voordeel alleen dan (niet) tot het loon behoort indien het objectief (niet) als beloning is bedoeld. Een aanzienlijk privé-voordeel voor de werknemer, al dan niet in de vorm van een besparing op privé-uitgaven, indiceert een beloningsvoordeel. De uitleg van de term 'het naar algemene maatschappelijke opvattingen ervaren als beloningsvoordeel', ligt niet bij één enkele partij. Zowel de contribuabele als de inspecteur kan, wanneer zij met elkaar van mening verschillen, in laatste instantie bij de rechter in het gelijk worden gesteld. Zo nodig kan vervolgens de wetgever op die jurisprudentie inspelen. De voorwaarde dat het niet mag gaan om een beloningsvoordeel houdt in, gelet op de algemene maatschappelijke opvattingen, dat een vergoeding in redelijkheid moet zijn verstrekt. Deze voorwaarde, die moet worden gezien als een marginale toets, is met zoveel woorden opgenomen in de aanhef van het nieuwe artikel 15a (…). Het destijds voor de aftrekbare kosten in de wet opgenomen omvangs- en vergelijkingscriterium speelt geen rol meer.”(Kamerstukken II 1998/99, 26 728, nr. 3, p. 27–28).
5.Proceskosten
6.Beslissing
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 944;
- bepaalt dat van de Staat op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 466