4.8Het hof zal dit bewijs echter niet aan hen opdragen, omdat het van oordeel is dat Interpolis en [geïntimeerde 2] het dwingende, uit het overgelegde aanrijdingsformulier volgende bewijs dat [appellant] voor het rode licht stond te wachten toen de aanrijding plaats vond, hebben ontzenuwd. De grief van [appellant] dat de rechtbank de bewijskracht van het aanrijdingsformulier heeft miskend, kan hem dan ook niet baten. In dit verband is het volgende van belang. [ooggetuige] heeft schriftelijk verklaard (verklaring van 2 december 2005):
Ik stond stil voor het rode fietsersverkeerslicht op het fietspad langs de [weg 2].
Ik hoorde een auto hard remmen die voor mij van rechts kwam. Toen ik keek stond een donkere auto in het voorsorteervak (rechtdoor) stil ongeveer 40 meter voor de stopstreep van de verkeerslichten. Hij had geen verlichting aan en er kwam rook onder de auto vandaan. Ik zag dat de bestuurder voorover gebogen in zijn auto zat. Hij zat alleen in de auto. De auto stond plotseling als een blok stil en de verlichting was uit. Daarna hoorde ik weer remmen en zag dat een andere auto dit stilstaande auto probeerde te ontwijken door naar rechts te sturen tijdens het remmen. Dat lukte niet en zij reed rechtsachter op de stilstaande auto. (…).
Aanvullend wil ik verklaren dat er een plas olie op het wegdek lag, dat uit de donkere auto is gestroomd.
De door de rechtbank gehoorde getuigen hebben, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, het volgende verklaard.
[appellant]
Hij handhaaft zijn schriftelijke verklaring. Hij zag ter hoogte van het viaduct dat het verkeerslicht op rood stond, heeft toen rustig geremd en is voor het verkeerslicht tot stilstand gekomen. Kort daarna vond de botsing plaats. Toen hij stil stond, keek hij schuin naar boven naar het stoplicht. Hij weet zeker dat het stoplicht op rood stond toen hij vaart verminderde. Hij had namelijk vrij uitzicht, er was veel verlichting en het regende niet. Hij weet niet meer hoe hard hij reed toen hij begon te remmen, maar voor zijn gevoel reed hij niet snel.De verklaring van [ooggetuige] van 2 december 2005 is totale onzin. Zijn auto verkeerde ten tijde van de aanrijding in goede staat en de verlichting van de auto stond aan toen hij met de auto reed. Hij heeft geen olie op het wegdek gezien. Hij weet zeker dat de medewerkers van het takelbedrijf het wegdek niet hebben schoongemaakt. De situatieschets en de bijbehorende tekst stonden al op het aanrijdingsformulier toen hij dit ondertekende. Hij weet niet of [geïntimeerde 2] betrokken is geweest bij het invullen van het formulier, maar vindt haar verklaring in de brief van 27 februari 2007 dat er geen schets of tekening op het formulier stond, toen zij tekende, belachelijk. Zijn auto is weggesleept vanaf een plek tegenover de manege.
[broer appellant]
Hij handhaaft zijn schriftelijke verklaring van 8 november 2007. Hij lag in bed toen hij door zijn broer werd gebeld, is toen opgestaan en naar Utrecht gegaan. Toen hij op de plaats van het ongeval kwam, was de politie er al. Zijn broer zat op de grond, vertelde dat hij pijn had in zijn nek, vertelde wat er gebeurd was en vroeg hem of hij het wilde regelen. Hij heeft vervolgens kort met [geïntimeerde 2] en met de politieagent gesproken. De agent heeft wel uitvoerig met [geïntimeerde 2] gesproken. Hij heeft de situatieschets en de tekst “stoplicht was rood” op het aanrijdingsformulier aangebracht. Dit formulier heeft hij vervolgens aan de agent gegeven, die het verder heeft ingevuld. [geïntimeerde 2] heeft ook naar het formulier gekeken en heeft het vervolgens ondertekend. Hij heeft zowel [geïntimeerde 2] als de agent gevraagd of het stoplicht op rood stond en beiden hebben bevestigend geantwoord. Toen hij bij de plek van het ongeval kwam, stond de auto van zijn broer iets voorbij het stoplicht en de auto van [geïntimeerde 2] daarachter. De situatieschets behorende bij het proces-verbaal van politie klopt volgens hem wel. De verklaring van [geïntimeerde 2] in de brief van 27 februari 2007 klopt totaal niet. Hij heeft de tekening en de tekst op het formulier aangebracht en heeft gezien dat [geïntimeerde 2] dit daarna in het bijzijn van de politie heeft ondertekend.
[politieagent]
Hij heeft de registratieset opgemaakt. Hij heeft de auto van [appellant] na de stopstreep aangetroffen en dat heeft hij ook op de schets ingetekend. Hij kan echter niets zeggen over de plaats waar de auto tot stilstand is gekomen, omdat hij niet aanwezig was op het moment van het ongeluk. Geconfronteerd met de getuigenverklaring van [broer appellant] verklaart hij dat hij zich kan herinneren dat de broer wilde dat zijn verhaal over het rode verkeerslicht zou worden ingebracht op het schadeformulier. [politieagent] heeft hem daarop gezegd dat hij (de broer) zich erbuiten moest houden, omdat hij niet aanwezig was op het moment van het ongeval. [politieagent] kan niet hebben gezegd dat het stoplicht op rood stond, omdat hij zich altijd van dergelijk commentaar onthoudt. Hij weet niet of de broer van [appellant] de schets in zijn bijzijn heeft gemaakt. Hij was er wel bij toen partijen het schadeformulier ondertekenden, maar weet niet of de schets er toen al op stond. Het is juist dat hij bepaalde gegevens op dat formulier heeft ingevuld, maar kan zich niet meer herinneren welke. Hij kan zich herinneren dat de emoties hoog zijn opgelopen en dat er onenigheid over de schuld bestond. [politieagent] kan zich niet meer herinneren of hij remsporen op het wegdek heeft gezien en of er olie lag.
[ooggetuige]
Hij handhaaft zijn schriftelijke verklaring van 2 december 2005. Hij voegt eraan toe dat het licht lang op rood bleef staan, omdat er een bus passeerde vanuit de richting Utrecht en dat de stoplichten van de auto’s op groen stonden. Toen naderde een auto vanuit [naam gemeente], waarvan de verlichting even aanging en toen weer uit; deze auto stond ongeveer 40 meter voor het stoplicht opeens stil. Hij zag dat de wielen van de auto blokkeerden en dat de auto naar links trok. Hij is van zijn fiets gesprongen, omdat de auto naar zijn kant kwam. Er kwam toen een auto van achteren, die probeerde de eerste auto te ontwijken via de busbaan, wat niet lukte. Hij heeft de schriftelijke verklaring niet zelf geschreven; hij denkt dat een inspecteur van Interpolis deze heeft opgesteld naar aanleiding van zijn verklaring aan hem. Hij herhaalt dat hij vanaf zijn plek heeft gezien dat de stoplichten voor de auto’s op groen stonden. Als het rood was geweest, had hij kunnen oversteken. Hij heeft nog zand op de olie gegooid. Hij herhaalt tevens dat de auto van [appellant] 40 tot 50 meter voor de stopstreep tot stilstand kwam.
[geïntimeerde 2]
Zij handhaaft haar schriftelijke verklaringen van 13 maart 2006 en 27 februari 2007. Zij reed 80 kilometer per uur; zij heeft niet op de snelheidsmeter gekeken, maar rijdt nooit sneller dan is toegestaan. Het verkeerslicht stond op groen, daarom is zij eerst ook door blijven rijden. [appellant] stond bij de stopstreep van het stoplicht stil en remde. Dat zag zij, omdat de remlichten aan gingen. Zij denkt dat hij dit deed om haar te waarschuwen. Op dat moment is zij ook gaan remmen, maar dat was te laat. Ze heeft hard geremd. Er lag kennelijk olie op het wegdek, want zij gleed daar doorheen en kon het stuur niet meer houden. De takelservice, die na de politie arriveerde, heeft zand op de olie gestrooid. Ze heeft niet gezien of er olie uit de auto van [appellant] kwam, maar uit haar auto kwam in elk geval geen olie. De achterverlichting van de auto van [appellant] stond niet aan. Zij ontkent dat de situatieschets en de tekst (waaronder “stoplicht was rood”) al op het aanrijdingsformulier stonden toen zij dit ondertekende. De auto van [appellant] stond na de botsing in de richting van de secundaire weg, zij denkt drie tot vijf meter voorbij het stoplicht. Zij kan zich niet herinneren of de auto van [appellant] na de aanrijding is verplaatst.
[naam dochter] (de dochter van [geïntimeerde 2])
Zij handhaaft haar schriftelijke verklaring van 13 maart 2006. [appellant] remde keihard voor een groen stoplicht. Zij zag de remlichten oplichten. Zij kan zich niet herinneren of de gewone verlichting aanstond. Er lag olie op de weg waardor zij uitgleden en tegen de auto van [appellant] botsten. Zij weet niet hoe hard zij reden. [appellant] remde een eind voor het stoplicht. De botsing vond ook plaats een heel stuk voor de stopstreep. Na de botsing stond de auto van [appellant] vlakbij de stopstreep. Zij kan niet verklaren waarom zij in haar schriftelijke verklaring geen melding heeft gemaakt van het feit dat er olie op het wegdek lag. Zij weet echter dat die olie er al lag toen zij aan kwamen rijden en neemt aan dat de olie uit de auto van [appellant] kwam; na de botsing lekte er vanaf de rechter achterkant van zijn auto olie. Er lag een hele streep olie op de weg. Na het ongeluk kwam [ooggetuige] naar hen toe. Hij zei gelijk dat hij voor hun zou getuigen, want het was niet onze schuld. Van een meneer, zij neemt aan: van de takelservice, moesten [appellant] en haar moeder een schadeformulier invullen. Deze man kreeg nog woorden met de broer van [appellant]. Noch [appellant], noch diens broer heeft aan haar gevraagd hoe het ongeluk volgens haar had plaats gevonden. Zij weet niet of zij het aan haar moeder hebben gevraagd.