ECLI:NL:GHARL:2013:6520

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2013
Publicatiedatum
3 september 2013
Zaaknummer
21-004460-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van verkeersdelict

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zutphen. De verdachte was eerder veroordeeld voor een verkeersongeval dat plaatsvond op 19 november 2010, waarbij hij beschuldigd werd van roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol. De advocaat-generaal had gepleit voor een veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar de verdediging betwistte de bewijsvoering en vroeg om vrijspraak.

Tijdens de zitting op 22 augustus 2013 heeft het hof de zaak onderzocht, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman, mr. M.U. Ozsuren. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte had verklaard dat hij niet wist hoe hard hij had gereden en dat hij dacht dat hij niet harder dan 100 kilometer per uur reed, wat niet objectief kon worden vastgesteld.

Het hof concludeerde dat er onvoldoende feiten en omstandigheden waren om te bewijzen dat de verdachte een strafrechtelijk verwijt kon worden gemaakt. De medepassagier van de verdachte had ook verklaard dat de snelheid van het voertuig niet hoger leek dan de toegestane snelheid. Bovendien was er geen bewijs dat het alcoholgehalte van de verdachte boven de wettelijk toegestane grens lag. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat een verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet strafrechtelijk kon worden aangesproken voor het ongeval.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004460-12
Uitspraak d.d.: 5 september 2013
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 16 oktober 2012 in de strafzaak met parketnummer 06-850473-11 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 augustus 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr M.U. Ozsuren, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 19 november 2010 te [plaats], in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat] en/of de [straat], roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl het zicht ter plaatse werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd door het ontbreken van (enig) daglicht en/of door het ontbreken van straatverlichting, en/of terwijl het wegdek van die [straat] ter plaatse vochtig was, en/of terwijl hij onder invloed verkeerde van (een aanzienlijke hoeveelheid) alcohol, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcohol(houdende drank), en/of
over die [straat] heeft gereden met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de toegestane maximum snelheid van 80 kilometer per uur, en/of (daarbij) zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast aan de (verkeers)situatie ter plaatse, en/of (daarbij) dat motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, en/of (vervolgens) in een slip is geraakt, en/of (daarbij) ter hoogte van perceelnummer 81 in de aan de rechterzijde van die [straat] gelegen berm is gegleden en/of gereden, in elk geval terecht gekomen, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een in die berm staande boom, en zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
subsidiair:
hij op of omstreeks 19 november 2010 te [plaats], in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [straat] en/of de [straat], terwijl het zicht ter plaatse werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd door het ontbreken van (enig) daglicht en/of door het ontbreken van straatverlichting, en/of terwijl het wegdek van die [straat] ter plaatse vochtig was, en/of terwijl hij onder invloed verkeerde van (een aanzienlijke hoeveelheid) alcohol, althans na het gebruik van een (niet onaanzienlijke) hoeveelheid alcohol(houdende drank), en/of over die [straat] heeft gereden met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de toegestane maximum snelheid van 80 kilometer per uur, en/of (daarbij) zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast aan de (verkeers)situatie ter plaatse, en/of (daarbij) dat motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, en/of (vervolgens) in een slip is geraakt, en/of (daarbij) ter hoogte van perceelnummer 81 in de aan de rechterzijde van die [straat] gelegen berm is gegleden en/of gereden, in elk geval terecht gekomen, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een in die berm staande boom, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er sprake is van aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig rijgedrag van verdachte en dat verdachte dient te worden veroordeeld voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Volgens de advocaat-generaal noopten de omstandigheden dat het nacht was, er geen straatverlichting aanwezig was en het wegdek vochtig en modderig was verdachte ertoe voorzichtig te rijden. Bovendien verkeerde verdachte onder invloed van alcohol en reed hij 100 kilometer per uur.
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is voor de conclusie dat verdachte te hard zou hebben gereden. Bovendien is niet vast komen staan dat verdachte zijn auto niet voortdurend onder controle heeft gehad en is het causale verband tussen het rijden onder invloed en het verkeersongeval niet bewezen. De raadsman heeft dan ook vrijspraak van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde bepleit.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
In het bijzonder overweegt het hof hieromtrent dat er onvoldoende feiten en omstandigheden voorhanden zijn om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Zo is het enkele proces-verbaal van verhoor van verdachte waarin staat opgenomen dat hij denkt rond de 100 kilometer per uur te hebben gereden onvoldoende voor de vaststelling dat verdachte harder heeft gereden dan de toegestane snelheid van 80 kilometer per uur, nu iedere objectivering van de door verdachte gereden snelheid ontbreekt en verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd dat hij ten overstaan van de politie heeft verklaard dat hij niet wist hoe hard hij had gereden, maar dat het niet harder geweest kon zijn dan 100 kilometer per uur gelet op de snelheidsbegrenzer in zijn auto. Daarnaast heeft de medepassagier van verdachte, [slachtoffer], in een schriftelijke verklaring aangegeven dat de snelheid van het voertuig van verdachte voor zijn gevoel niet hoger lag dan ter plaatse was toegestaan.
Voorts kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat het alcoholgehalte bij verdachte ten tijde van het ongeval boven de wettelijk toegestane grens lag.
Daarnaast heeft het onderzoek dat door de politie is uitgevoerd, te weinig opgeleverd wat betreft de oorzaak van het van de weg raken van de door verdachte bestuurde personenauto . Dat er modder op het wegdek zou hebben gelegen die tot extra voorzichtigheid zou hebben genoopt, zoals door de advocaat-generaal is aangevoerd, is naar het oordeel van het hof niet voldoendekomen vast te staan.
Het hof acht, gelet op het feit dat de feitelijke toedracht en de oorzaak van het ongeval niet is komen vast te staan en daarmee dus ook de rol van verdachte ongewis blijft, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte enig strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt in de zin van de artikelen 6 en 5 van de Wegenverkeerswet 1994 zodat verdachte zal worden vrijgesproken van de hem primair en subsidiair tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr E.A.K.G. Ruys, voorzitter,
mr R.W. van Zuijlen en mr M. Keppels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr H.J. Rosmalen-Jansen, griffier,
en op 5 september 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.