ECLI:NL:GHARL:2013:6518

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
3 september 2013
Zaaknummer
CR 200.123.719 29 augustus 2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over minderjarigen in het kader van een echtscheiding en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van een moeder over haar twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder was eerder ontheven van het gezag door de rechtbank Groningen op 18 december 2012, waarbij Bureau Jeugdzorg Groningen als voogd was aangesteld. De moeder heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen, maar het hof heeft geoordeeld dat de ontheffing van het gezag gerechtvaardigd is. De kinderen verblijven sinds juni 2006 bij hun pleegouders, die ook de grootouders van de kinderen zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ongeschikt is om haar zorgplicht te vervullen, mede door de ontwikkelingsproblemen van de kinderen en de hechtingsproblematiek van [kind 1]. Ondanks de inspanningen van de moeder om haar situatie te verbeteren, is het hof van mening dat de belangen van de kinderen zwaarder wegen dan het belang van de moeder om het gezag te behouden. Het hof heeft benadrukt dat de moeder, ondanks de ontheffing, altijd betrokken zal blijven bij het leven van haar kinderen en dat het belangrijk is dat er goede communicatie en omgang tussen hen blijft bestaan. De beschikking van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

Beschikking d.d. 29 augustus 2013
Zaaknummer 200.123.719

HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
de moeder,
advocaat mr. G. Meijer, kantoorhoudende te Veendam,
tegen

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Nederland, locatie Groningen,

kantoorhoudend te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de raad.
Belanghebbenden:
1.
[de pleegouders / grootouders],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de pleegouders c.q. de grootouders (vz),
2.
het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclasering, namens Bureau Jeugdzorg Groningen,
kantoorhoudend te Groningen,
hierna te noemen:
LJ&R.

Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van 18 december 2012 (zaaknummer 135731 / FA RK 12-1768) heeft de rechtbank Groningen de moeder ontheven van het gezag over de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren [in 2003] en [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren [in 2005], en Bureau Jeugdzorg Groningen (hierna: BJZ) benoemd tot voogd over voornoemde minderjarigen, waarbij de uitvoering geschiedt door het LJ&R. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 15 maart 2013, heeft de moeder verzocht de beschikking van 18 december 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 26 april 2013, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 1 augustus 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mevrouw [namens de raad] namens de raad en de heer [namens LJ&R] namens LJ&R. De pleegouders zijn eveneens ter zitting verschenen.

De beoordeling

De vaststaande feiten

1.
Uit de - in 2006 verbroken - relatie tussen de moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn [kind 1] en [kind 2] geboren. De moeder was - tot de beschikking waarvan beroep - belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen. De vader heeft de kinderen erkend. De kinderen verblijven - sinds juni 2006 - bij de pleegouders (grootouders vaderszijde).
2.
De raad heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, bij de griffie van de rechtbank binnengekomen op 15 augustus 2012, verzocht om de moeder gedwongen te ontheffen van het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2]. De raad heeft geadviseerd BJZ met de voogdij over de kinderen te belasten en de voogdij namens BJZ uit te laten voeren door LJ&R.
3.
BJZ heeft zich - bij brief van 23 juli 2012 - bereid verklaard om de voogdij over [kind 1] en [kind 2] te aanvaarden. LJ&R heeft zich - bij brief van 16 juli 2012 - bereid verklaard om de voogdij over [kind 1] en [kind 2] uit te voeren namens BJZ.
4.
Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder 'Het geding in eerste aanleg'. Het hoger beroep van de moeder richt zich tegen deze beslissing.
De overwegingen
5.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266 BW kan een ouder worden ontheven van het gezag over zijn kind op de grond dat de ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Op grond van het bepaalde in artikel 1:268 lid 1 BW kan een ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich tegen de ontheffing verzet. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien er sprake is van een van de situaties als bedoeld in lid 2 onder a tot en met d van dit artikel.
6.
Op grond van artikel 1:268 lid 2 onder a BW kan een ontheffing, ondanks verzet van de ouder, worden uitgesproken indien na een ondertoezichtstelling van tenminste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
7.
Uit de stukken - waaronder het raadsrapport van 2 augustus 2012 - blijkt dat [kind 1] en [kind 2] al nagenoeg hun hele leven bij de pleegouders (te weten: grootouders vaderszijde) wonen. [kind 1] was bijna 3 jaar oud en [kind 2] was
1
jaar oud toen zij in juni 2006 bij de pleegouders kwamen wonen. Zij verbleven daar aanvankelijk op basis van een vrijwillige netwerkplaatsing en sinds
30 september 2009 op basis van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing. Hoewel de moeder aan haar problemen heeft gewerkt en zich aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden, is komen vast te staan dat er vanuit het gedrag en de ontwikkeling van de kinderen beletselen bestaan om tot terugplaatsing bij de moeder over te gaan. [kind 1] (thans 10 jaar oud) en [kind 2] (thans 8 jaar oud) zijn kwetsbare kinderen. Zo is er bij beide kinderen sprake van ontwikkelingsproblemen en ADHD. Daarnaast is er bij [kind 1] sprake van hechtingsproblematiek. De kinderen zijn inmiddels ingegroeid in het gezin van de pleegouders. Hen daar weghalen zal hun ontwikkeling ernstig schaden, zeker nu zij wel een gehechtheidsrelatie met de pleegouders zijn aangegaan. Deze omstandigheid en de hiervoor genoemde problematiek van de kinderen maken dat de moeder ongeschikt of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] te vervullen.
8.
De moeder stelt weliswaar dat zij in 2011 heeft geaccepteerd dat de kinderen bij de pleegouders zullen opgroeien zodat een ontheffing niet noodzakelijk is, doch het hof merkt op dat de maatregelen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in beginsel gericht zijn op terugkeer van de kinderen naar de gezagsouder(s). Het staat volgens de raad vast dat het perspectief van de kinderen blijvend bij de pleegouders ligt en er niet meer zal worden gewerkt aan een terugplaatsing van de kinderen naar de moeder hetgeen de moeder lijkt te erkennen. Aan de andere kant zijn er ook vanuit de kinderen signalen dat de moeder blijft trekken aan de kinderen, onder andere door te praten over een eigen keuze van de kinderen als zij 12 jaar worden. Het hof is dan ook van oordeel dat de bereidheid van de moeder om zich niet te verzetten tegen de uithuisplaatsing van de kinderen gedurende hun minderjarigheid onvoldoende vast staat. Het is in het belang van alle betrokkenen dat door middel van de ontheffing definitief duidelijkheid wordt dat [kind 1] en [kind 2] (in ieder geval) tot hun volwassenheid zullen opgroeien bij de pleegouders. Die duidelijkheid is vooral bij kwetsbare kinderen, zoals [kind 1] en [kind 2], van het grootste belang. Zij hebben immers meer nog dan andere kinderen behoefte aan rust, continuïteit en stabiliteit. Het hof is van oordeel dat het zwaarwegende belang van de kinderen dient te prevaleren boven het belang van de moeder om het gezag over [kind 1] en [kind 2] te behouden, mede nu gebleken is dat de maatregelen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing onvoldoende zijn en zijn geweest om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
9.
Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor de ontheffing is voldaan.
10.
Ten overvloede wenst het hof nog op te merken dat de moeder - ondanks de ontheffing - altijd de moeder van [kind 1] en [kind 2] zal blijven. Zij zal ook als zodanig bij haar kinderen betrokken moeten blijven. Een ontheffing van het gezag betekent dan ook niet dat de moeder geen recht meer heeft op informatie aangaande de kinderen en omgang met de kinderen, voor zover hun belang zich daartegen niet verzet. Het hof gaat er vanuit dat LJ&R de moeder regelmatig zal informeren betreffende de kinderen. Het is daarenboven in het belang van de kinderen dat de moeder zich inzet om de omgang met de kinderen op een goede manier vorm te geven. Indien dit betekent dat zij hierbij hulp en begeleiding zal dienen te ontvangen, dient hierop door LJ&R te worden ingezet. Het hof gaat er vanuit dat LJ&R (als professionele instantie) en de moeder hun uiterste best zullen doen om - in het belang van [kind 1] en [kind 2] - de onderlinge verhoudingen te verbeteren en tot een wijze van omgang te komen, die recht doet aan de moeder en de belangen van de beide kinderen.
Slotsom
11.
Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.

De beslissing

Het gerechthof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Garos, mr. G.M. van der Meer,
mr. E.M. Kostense en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 29 augustus 2013 in bijzijn van de griffier.