ECLI:NL:GHARL:2013:6517

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
3 september 2013
Zaaknummer
CR 200.121.967 29 augustus 2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beschermingsmaatregelen voor meerderjarige met ernstige geestelijke beperking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beschermingsmaatregelen voor [belanghebbende 1], een meerderjarige met een ernstige verstandelijke beperking. De moeder van [belanghebbende 1] had in eerste aanleg verzocht om ondercuratelestelling, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen en in plaats daarvan een bewind en mentorschap ingesteld. De moeder was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat [belanghebbende 1] niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen en dat hij 24/7 verzorging en begeleiding nodig heeft. De moeder heeft deze zorg in de thuissituatie geboden en [belanghebbende 1] volgt dagbesteding om zijn zelfstandigheid te vergroten. Het hof heeft de argumenten van de moeder overwogen, die stelde dat curatele meer rechtsbescherming biedt dan bewind en mentorschap, vooral gezien de ernstige geestelijke handicap van [belanghebbende 1].

Het hof heeft echter geconcludeerd dat de combinatie van bewind en mentorschap voldoende bescherming biedt voor [belanghebbende 1]. De wetgever heeft met de introductie van onderbewindstelling naast curatele de rechter de mogelijkheid gegeven om een maatwerkoplossing te bieden. Het hof heeft benadrukt dat de keuze tussen deze maatregelen niet alleen afhangt van de mate van geestelijke beperking, maar ook van de specifieke omstandigheden van het geval.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de moeder niet in haar verzoek om ondercuratelestelling werd gevolgd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de beschermingsmaatregelen in het belang van de betrokken meerderjarige.

Uitspraak

Beschikking d.d. 29 augustus 2013
Zaaknummer 200.121.967
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikkingin de zaak van

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
de moeder,
advocaat mr. E.A.C. Nijhof-Top,
kantoorhoudende te Zeewolde,
Belanghebbende:

[belanghebbende 1],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
[belanghebbende 1].

[belanghebbende 2],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de vader.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 14 november 2012 (zaaknummer 624137 CU VERZ 12-69) heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, met ingang van de dag van meerderjarigheid een bewind ingesteld over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de -toen nog- minderjarige [belanghebbende 1], geboren [in 1995], met benoeming van de moeder tot bewindvoerder. Tevens heeft de rechtbank met ingang van de dag van meerderjarigheid een mentorschap ingesteld ten behoeve van de -toen nog- minderjarige [belanghebbende 1], met benoeming van de moeder tot mentor. Bij deze beschikking is voorts -naar het hof begrijpt- het verzoek van de moeder om de toen nog- minderjarige [belanghebbende 1] met ingang van de dag van zijn meerderjarigheid onder curatele te stellen, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 14 februari 2013, heeft de moeder verzocht de beschikking van 14 november 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende [belanghebbende 1] alsnog onder curatele te stellen en haar te benoemen tot curator.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder een brief van 24 april 2013 van mr. Nijhof-Top met bijlage een journaalbericht van 24 april 2013 waarmee het proces-verbaal van eerste aanleg is ingediend.
Ter zitting van 11 juli 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder bijgestaan door haar advocaat. Hoewel de vader en [belanghebbende 1] naar behoren zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling, zijn beiden niet verschenen.
De beoordeling
1.
[belanghebbende 1] is geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder. Het huwelijk is inmiddels ontbonden. [belanghebbende 1] woont sindsdien bij de moeder. Sinds 19 augustus 2010 oefent de moeder het gezag over [belanghebbende 1] alleen uit.
2.
De moeder heeft zich op 29 augustus 2012 gewend tot de rechtbank met het verzoek [belanghebbende 1] met ingang van de dag van zijn meerderjarigheid onder curatele te stellen en haar tot curator te benoemen. [belanghebbende 1] is op 22 maart 2013, tijdens de procedure in hoger beroep, jong-meerderjarig geworden.
3.
De rechtbank heeft het verzoek van de moeder afgewezen, en op grond van de artikelen 1:432 lid 2 BW en 1:451 lid 3 BW ambtshalve een bewind ingesteld over de goederen van [belanghebbende 1] en een mentorschap te zijnen behoeve uitgesproken. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat curatele een te zware maatregel is, gezien de situatie van [belanghebbende 1], en dat een beschermingbewind in combinatie met mentorschap een afdoende mate van bescherming biedt.
4.
De moeder is van deze beschikking in hoger beroep gekomen en verzoekt het hof haar zoon alsnog onder curatele te stellen. Haar belangrijkste argument daarvoor is gelegen in de uitgebreidere rechtsbescherming die curatele geeft boven bewind en mentorschap. Zij stelt dat [belanghebbende 1] ernstig geestelijk gehandicapt is, de gevolgen van zijn handelen op geen enkele wijze kan overzien en om die reden alle bescherming nodig heeft die het recht hem kan bieden.
5.
Het hof heeft [belanghebbende 1] opgeroepen voor de mondelinge behandeling ter zitting teneinde hem over het verzoek van zijn moeder te horen. [belanghebbende 1] is niet verschenen om zijn mening kenbaar te maken. Het hof heeft, gezien de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting, afgezien van het alsnog (doen) horen van [belanghebbende 1] op zijn verblijfplaats.
6.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat [belanghebbende 1] een ernstige verstandelijke beperking heeft waardoor hij niet in staat is tot een behoorlijke waarneming van zijn vermogensrechtelijke en zijn niet-vermogensrechtelijke belangen. [belanghebbende 1] heeft 24 uur per dag, zeven dagen per week verzorging en begeleiding nodig. Hij is nagenoeg geheel afhankelijk van (de mensen in) zijn omgeving. De moeder voorziet in deze verzorging en begeleiding in de thuissituatie. [belanghebbende 1] gaat verder naar dagbesteding, vijf dagen per week, gericht op het onderhouden en vergroten van zijn zelfstandigheid. [belanghebbende 1] kan niet praten en hij communiceert via bij de hand nemen, geluiden en pictogrammen.
7.
In hoger beroep dient de vraag beantwoord te worden welke beschermingsmaatregel voor [belanghebbende 1] aangewezen is, waarbij het met name gaat om de bescherming van zijn vermogensrechtelijke belangen.
8.
Uit de voorgeschiedenis en de wetsgeschiedenis van de Wet van 15 mei 1981, Stb. 1981, 283, waarbij Titel 19 betreffende de regeling van de onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen aan Boek 1 BW is toegevoegd, blijkt dat steeds voorop heeft gestaan een regeling tot stand te brengen voor bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van aanvankelijk bejaarden maar tenslotte van alle meerderjarigen die zelf niet meer in staat waren die belangen te behartigen. Hierbij is opvallend dat nimmer de gedachte is opgekomen om met name aan de geestelijke toestand van de betrokken meerderjarige een grens te stellen waaronder de voorbereide beschermingsmaatregel geen toepassing meer zou kunnen vinden; in ieder geval is niet naar voren gekomen dat uitsluitend curatele als beschermingsmaatregel aangewezen zou zijn voor een groep zo ernstige geestelijk gestoorden, dat zij in het geheel niet meer in staat zouden zijn hun wil te bepalen.
9.
De wetsgeschiedenis laat er geen enkele twijfel over bestaan dat de regeling is bedoeld om toepassing te vinden voor alle geestelijk of lichamelijk gehandicapten, die hun vermogensrechtelijke belangen niet (meer) kunnen behartigen, en wel van "in het geheel niet" tot "nog maar ten dele". Met de introductie van onderbewindstelling als beschermingsmaatregel naast curatele heeft de wetgever ingeval een meerderjarige hetzij niet ten volle hetzij in het geheel niet in staat is zijn belangen waar te nemen, aan de rechter de keuze willen geven tussen deze beide maatregelen. De gedachte hierachter was om de rechter instrumenten aan te reiken om bescherming op maat te kunnen geven. Wel is van belang dat die bescherming niet verder moet reiken dan strikt noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
10.
Anders dan de moeder ingang wil doen vinden, brengt dan ook de omstandigheid dat [belanghebbende 1] in het geheel niet in staat moet worden geacht tot een behoorlijke waarneming van zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen niet zonder meer mee dat daarom curatele de aangewezen beschermingsmaatregel is. Ingeval gekozen moet worden tussen de in aanmerking komende beschermingsregimes is daarvoor niet bepalend de mate waarin een betrokkene door zijn geestelijke stoornis wordt belemmerd, in die zin dat curatele meer passend is c.q. wordt naarmate een betrokkene minder in staat is zijn wil te bepalen. Bepalend is het antwoord op de vraag of, gezien de omstandigheden van het geval, met instelling van bewind over een of meer van de goederen van een betrokkene alsmede mentorschap kan worden volstaan, dan wel of behoefte bestaat aan het meer ingrijpende middel van ondercuratelestelling.
11.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de combinatie van de maatregelen bewind en mentorschap voldoende is om [belanghebbende 1] te beschermen en de moeder de bevoegdheden te geven die zij nodig heeft om de belangen van [belanghebbende 1] volledig te behartigen. Het hof onderkent dat ondercuratelestelling leidt tot onbekwaamheid van de curandus tot het verrichten van rechtshandelingen en dat een derde die met die onbekwame handelt, in beginsel geen aanspraak heeft op bescherming op grond van goede trouw. Het hof wijst er in dit verband echter op dat [belanghebbende 1], gezien de aard en omvang van zijn beperkingen, redelijkerwijs niet zelfstandig zal (kunnen of gaan) deelnemen aan het rechtsverkeer en geen rechtshandelingen zal verrichten waardoor de mogelijkheid van derdenbescherming zich niet/nauwelijks zal voordoen en de noodzaak om ook daartegen bescherming te krijgen niet aanwezig is. Het hof acht het overigens niet waarschijnlijk dat een derde die al met [belanghebbende 1] zal handelen, met succes een beroep zal kunnen doen op derdenbescherming indien deze wordt ingeroepen. Gezien de ernst van zijn toestand en de daarmee gepaard gaande persoonlijke en intensieve verzorging en begeleiding door de moeder (bijgestaan door de medewerkers van de dagbesteding), is het hof met de rechtbank van oordeel dat met de combinatie van onderbewindstelling en mentorschap kan worden volstaan.
12.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr I.A. Vermeulen en mr. D.J. Buijs en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 29 augustus 2013 in bijzijn van de griffier.