ECLI:NL:GHARL:2013:6444

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2013
Publicatiedatum
3 september 2013
Zaaknummer
200.109.485
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over hypothecaire geldlening en personeelscondities bij SNS Bank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen SNS Bank N.V. over de voorwaarden van een hypothecaire geldlening. [Appellant] had een hypothecaire lening afgesloten bij SNS Bank, waarbij hij als werknemer van de bank personeelscondities genoot. Na zijn uitdiensttreding in 2004, werd de lening opgesplitst in twee delen, waarbij voor het tweede deel een hogere rente gold. [Appellant] stelde dat hij recht had op een vaste rente voor beide leningdelen, zoals vermeld in een hypotheekbericht van SNS. SNS betwistte dit en stelde dat er sprake was van een vergissing in het hypotheekbericht. Het hof oordeelde dat [appellant] niet gerechtvaardigd op de inhoud van het hypotheekbericht mocht vertrouwen, gezien de omstandigheden en de vaststellingsovereenkomst die hij had getekend. Het hof bekrachtigde het eerdere vonnis van de rechtbank, waarin de vordering van [appellant] was afgewezen. [Appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.109.485
(zaaknummer rechtbank Utrecht 305263)
arrest van de eerste kamer van 3 september 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. A. van Hees,
tegen:
de naamloze vennootschap
SNS Bank N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
hierna: SNS,
advocaat: mr. D.M. Brinkman.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 20 juli 2011 (tussenvonnis tot comparitie) en van 28 maart 2012 (eindvonnis) die de rechtbank Utrecht heeft gewezen tussen [appellant] als eiser en SNS als gedaagde.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 27 juni 2012 met wijziging van eis,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- de pleidooien op 8 augustus 2013 door mr. P.A. Charbon, advocaat te Amsterdam, voor [appellant], en door mr. D.M. Brinkman, advocaat te Utrecht, voor SNS, beiden overeenkomstig de door hen overgelegde pleitnotities; nadat SNS desgevraagd verklaarde daartegen geen bezwaar te hebben, is [appellant] akte verleend van het in het geding brengen van de bij rolbericht van 23 juli 2013 ingezonden producties.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald op beide dossiers onder de afspraak met beide advocaten dat zij nog gedurende een week de mogelijkheid van een schikking zouden onderzoeken.
2.3
Bij brief van 14 augustus 2013 heeft mr. Charbon aan het hof bericht (met kopie aan mr. Brinkman) dat partijen geen schikking hebben kunnen bereiken en mede namens mr. Brinkman arrest gevraagd.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.1
Op 16 november 2000 is [appellant], vanuit een functie in de directie van [naam werkgever], in dienst getreden bij SNS.
3.2
SNS heeft [appellant] en zijn echtgenote een offerte d.d. 15 december 2000 voor een hypothecaire geldlening van ƒ 2.000.000 verstrekt, welke offerte zij hebben aanvaard. De aldus gesloten overeenkomst hield onder meer de verstrekking in van een geldlening in twee gedeelten, een Aflossingsvrije hypotheek van ƒ 1.200.000 en een SNS Extra Ruimte Hypotheek van ƒ 800.000. Ten aanzien van beide gedeelten was een variabele rente overeengekomen. Verder waren er personeelscondities van toepassing, waardoor [appellant] als werknemer van SNS korting kreeg op onder andere het rentetarief.
3.3
Op basis van een vaststellingsovereenkomst d.d. 18 oktober 2004 is de arbeidsovereenkomst van [appellant] bij SNS per 31 december 2004 geëindigd. Dit omdat de functie die hij als laatste vervulde, [functie], per 1 juli 2004 was komen te vervallen.
3.4
In artikel 12 van deze vaststellingsovereenkomst staat het volgende:
“Gedurende een periode van 5 jaar, te rekenen vanaf het einde van de arbeidsovereenkomst, worden de personeelscondities op een reeds afgesloten hypotheek gecontinueerd, tenzij bij een nieuwe werkgever van een gelijkwaardige regeling gebruik kan worden gemaakt en met dien verstande dat de heer [appellant] over een bedrag van EURO 244.960,-- niet in aanmerking komt voor de continuering van de personeelscondities en terzake hiervan vanaf 1 januari 2005 het cliëntentarief is verschuldigd. (…)”.
3.5
Het Service Center Hypotheken van SNS heeft [appellant] een brief d.d. 14 december 2004 gestuurd (hierna: het hypotheekbericht) waarin het volgende staat:
“hypotheek onder
nummer 85.91.74.808/1:
(…) In verband met uw wijziging van uw Personeelscondities per 1 januari 2005 is het volgende van toepassing:
Bedrag van de lening : € 299.576,26 (…).
Rente : 2,38% per jaar.
Bestaande rente vast tot : 1 februari 2031.
Looptijd : tot 1 februari 2031.
Verder wordt er een nieuwe hoofdsom geadministreerd onder nummer 85.91.74.808/2:
Met de volgende condities per 1 januari 2005:
Bedrag van de lening : € 244.960,00 (…).
Rente : 3,4% per jaar.
Bestaande rente vast tot : 1 februari 2031.
Looptijd : tot 1 februari 2031 (…)”.
3.6
Bij brief van 8 december 2007 heeft [appellant] aan het Service Center Hypotheken van SNS het volgende geschreven:
“(…) Per 1 januari 2005 heb ik wegens het vervallen van mijn functie SNS Reaal moeten verlaten. In dit kader zijn toen afspraken gemaakt over de voorwaarden en condities waarop mijn arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden.
Onderdeel van deze afspraken was, dat mijn hypothecaire lening deels op personeelscondities zou worden voortgezet. Dit leidde ertoe dat door u mijn lening werd opgesplitst in twee leningen t.w.:
859174808/1 (personeelscondities)
859174808/2 (geen personeelscondities)
Dit betekende concreet, dat ik vanaf 1 januari 2005 voor lening 2 een aanmerkelijk hogere rente zou gaan betalen. Hier kon ik mee akkoord gaan omdat voor lening 1 de rente tegen het toen korte rentetarief werd vastgelegd voor de resterende looptijd van de lening en dat was weer gunstig.
Kortheidshalve verwijs ik u naar de brief d.d. 14 december 2004 (…) waarin de condities van beide leningen zijn vastgelegd.
Sinds mijn uitdiensttreding heeft u echter ten onrechte het tarief verhoogd. (…)
Ik verzoek u de door mij sinds 1 januari 2005 te veel betaalde rente te restitueren (…). Tevens verzoek ik u voortaan het juiste/correcte rentetarief in rekening te brengen zoals destijds afgesproken en vastgelegd.”
3.7
Hierop heeft SNS afwijzend gereageerd met een brief d.d. 28 februari 2008 van [naam afdelingshoofd], het Afdelingshoofd Primair Proces van het Service Center Operations Hypotheken (hierna: het Afdelingshoofd SCO Hypotheken), waarin onder meer staat:
“(…) Op 1 januari 2005 is de verschuldigde rente van uw lening aangepast, vanwege uw uitdiensttreding. Met u werd overeengekomen dat u vanaf de datum uitdiensttreding nog 5 jaar recht heeft op personeelscondities voor een bedrag van € 299.576,26. Voor het meerdere bedrag van de lening is het cliëntentarief van toepassing.
Bij het wijzigingsverzoek is door ons een omzettingsformulier ontvangen, met daarop aangegeven dat sprake is van variabele rente. Deze wijzigingen zijn overeenkomstig het verzoek door ons verwerkt. Helaas is in de bevestigingsbrief die u van ons heeft ontvangen een fout gemaakt. In de brief staat ten onrechte aangegeven, dat de rente vaststaat tot de einddatum, te weten 1 februari 2031. (…)
In uw brief van 8 december 2007 geeft u aan dat u, op basis van de bevestigingsbrief, van mening bent recht te hebben op een vaste rente in plaats van een variabele rente. Op basis van de analyse zijn wij van mening dat wij geen gevolg aan uw verzoek moeten geven. Uiteraard willen wij ons standpunt graag toelichten.
Gelet op de afspraken die zijn gemaakt over de wijze van voortzetting van de lening na uw uitdiensttreding is het overduidelijk dat wij een vergissing hebben gemaakt in de bevestigingsbrief. U mocht er daarbij niet vanuit gaan dat de variabele rente ‘ineens’ vast zou staan tot het einde van de looptijd van de lening. Dat deed u overigens ook niet.
Gedurende de gehele periode van 1 januari 2005 tot december 2007 is sprake geweest van variabele rente. (…)”.
3.8
Bij brief van 3 maart 2008 heeft [appellant] geantwoord het niet eens te zijn met het door SNS ingenomen standpunt. Na nog meer correspondentie heeft Klantenservice van SNS (de gemachtigde van) [appellant] in een brief d.d. 15 juli 2008 het volgende geschreven:
“(…) SNS Bank zal de hypothecaire geldlening van de heer [appellant], conform de brief van 11 (kennelijk is bedoeld: 14, hof) december 2004, wijzigen in haar administratie. De te veel betaalde hypotheekrente zal middels correctie nota’s worden verrekend. (…)”.
3.9
Bij brief van 7 augustus 2008 aan [appellant] heeft Klantenservice van SNS de te veel betaalde hypotheekrente vanaf 27 mei 2005 gespecificeerd.
3.1
Naar aanleiding van een klachtbrief namens [appellant] van 16 september 2008 dat de rente weer verkeerd in rekening zou zijn gebracht, heeft Klantenservice van SNS hem bij brief van 22 september 2008 teruggeschreven van mening te zijn dat het afgeschreven bedrag correct was.
3.11
SNS heeft verder voor beide leningen vaste rente in rekening gebracht tot in 2010. In dat jaar heeft zij de rente weer op variabel gezet: voor leningdeel 1 per 11 juni 2010, zoals meegedeeld bij brief van 11 juni 2010, en voor leningdeel 2 per 29 oktober 2010, zoals meegedeeld bij brief van 29 oktober 2010.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
De in hoger beroep enigszins gewijzigde vordering van [appellant] houdt in dat het hof, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I het eindvonnis zal vernietigen en
II opnieuw recht doende, zo nodig onder verbetering althans wijziging met aanpassing van de gronden:
primair: zal verklaren voor recht dat vanaf 1 januari 2005 op de hypothecaire leningen die [appellant] heeft bij SNS, vaste rentepercentages van toepassing zijn voor zolang de leningen lopen, doch uiterlijk tot 1 februari 2031 en aldus SNS zal veroordelen om per 1 januari 2005, voor zolang de leningen lopen doch uiterlijk tot 1 februari 2031 een rente van 2,38% per jaar over het bedrag van € 299.576,26 en een rente van 3,40% per jaar over het bedrag van € 244.960 toe te passen en voorts, voor zover de looptijd van de leningen reeds is verstreken, op basis hiervan de door [appellant] aan SNS verschuldigde hypotheekrente te herberekenen en te verrekenen;
subsidiair: zal verklaren voor recht dat vanaf 1 januari 2005 tot 1 januari 2010 op de hypothecaire leningen die [appellant] heeft bij SNS, vaste rentepercentages van toepassing zijn van 2,38% per jaar over het bedrag van € 299.576,26 en een rente van 3,40% per jaar over het bedrag van € 244.960 en over de looptijd van de leningen tezamen (€ 544.536,26) na 1 januari 2010 een rente van 3,4% per jaar van toepassing is voor zolang de leningen lopen doch uiterlijk tot 1 februari 2031 en voorts, voor zover de looptijd van de leningen reeds is verstreken, op basis hiervan de door [appellant] aan SNS verschuldigde hypotheekrente te herberekenen en te verrekenen;
primair en subsidiair: SNS zal veroordelen in de kosten van deze procedure in beide instanties met nakosten en wettelijke rente.
4.2
Na een comparitie van partijen heeft de rechtbank in haar eindvonnis al het (destijds) gevorderde afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Daartoe heeft de rechtbank overwogen (in rov. 4.4 en 4.5) dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over het vastzetten van de hypotheekrente tot het einde van de looptijd, (in rov. 4.6) dat [appellant] er enkel op basis van het hypotheekbericht niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat SNS zijn hypotheekrente tot het einde van de looptijd wilde vastzetten en dat hem duidelijk had moeten zijn dat in het hypotheekbericht foutief een rentevastperiode was ingevuld, (in rov. 4.7) dat dit niet gerechtvaardigde vertrouwen van [appellant] door de latere correspondentie niet alsnog kon worden gerechtvaardigd, maar dat hooguit een nieuw gerechtvaardigd vertrouwen had kunnen ontstaan en (in rov. 4.9) dat [appellant] uit de brief van 15 juli 2008 en de verdere gang van zaken, al was SNS daarin niet erg duidelijk, niet heeft mogen afleiden dat SNS ermee akkoord was de rente vast te zetten tot het einde van de looptijd overeenkomstig de percentages in het hypotheekbericht.
4.3
Tegen rov. 4.4 tot en met 4.6 van het eindvonnis richt [appellant] zijn grief 1, tegen rov. 4.9 zijn grief 2. SNS heeft de grieven gemotiveerd betwist.
4.4
Naar aanleiding hiervan oordeelt het hof als volgt.
[appellant] heeft niet gesteld dat partijen voor, bij of na de vaststellingsovereenkomst met zoveel woorden met elkaar hebben afgesproken dat de renten van beide leningdelen vast zouden zijn zoals in het hypotheekbericht weergegeven. Omdat [appellant] vanaf een andere bank door SNS was aangetrokken voor een functie die, naar hem werd verzwegen, korte tijd erna zou vervallen, waarvoor hij had moeten verhuizen naar een koopwoning in [woonplaats appellant], had [appellant] volgens zijn stellingen wel eerder zeer uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor de kwestie van de hypotheekrente en zou SNS hem destijds hebben toegezegd dat "daar wel iets voor zou worden geregeld". SNS heeft dit echter gemotiveerd betwist. Hoewel dat op zijn weg lag, heeft [appellant] vervolgens niet uiteengezet wie van SNS hem wanneer toezeggingen met welke nadere inhoud zou hebben gedaan. Als jurist, vanaf 1986 werkzaam in de financiële sector, later bestuursvoorzitter van SNS Bank [onderdeel SNS] N.V. en ten slotte [functie] in dienst van SNS, behoorde [appellant] redelijkerwijs, overeenkomstig de taalkundige betekenis, uit artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst te begrijpen dat hij over de geleende hoofdsom van € 299.576,26 vanaf 1 januari 2005 nog maximaal vijf jaar (behoudens een gelijkwaardige regeling bij een nieuwe werkgever) mocht profiteren van de personeelscondities, maar dat hij over de hoofdsom van € 244.960 al meteen vanaf 1 januari 2005 het cliëntentarief was verschuldigd. Uit de vaststellingsovereenkomst, die in artikel 18 ook ten behoeve van SNS een finale kwijtingsclausule bevat, mocht [appellant] dan ook niet afleiden dat SNS zich jegens [appellant] verplicht achtte om hem wat betreft de hypothecaire lening meer tegemoet te komen dan in artikel 12 overeengekomen.
4.5
Had [appellant] voordien een variabele jaarrente voor beide leningdelen, destijds van 2,38% voor deel 1 van € 299.576,26 en 3,4% voor leningdeel 2 van € 244.960, het hypotheekbericht fixeerde deze beide rentepercentages als vast en wel voor de gehele looptijd van de leningen tot 1 februari 2031. Naar [appellant] erkent, was dit voor hem gunstig. Naar in hoger beroep niet is bestreden, is van algemene bekendheid dat hypotheekrentetarieven als regel hoger zijn naarmate de rentevastperiode langer is. De rente voor 20 jaar vast bij SNS bedroeg destijds al rond de 5,5% (volgens de arrangementstarieven). Het zou erop neerkomen dat [appellant] gedurende 26 jaar en één maand een vaste rente zou hebben, gefixeerd op het percentage van de in 2004 voor hem geldende variabele rente. Als jurist met zijn achtergrond moest [appellant], al was hij tevens consument, destijds redelijkerwijs begrijpen dat dit hypotheekbericht hem een groot voordeel zou opleveren en behoorde hij er op zijn minst aan te twijfelen of SNS hem wel alsnog een, niet in de vaststellingsovereenkomst toegezegde, zo royale langdurig vaste lage hypotheekrente wilde geven. Het kan zijn dat [appellant] destijds, vanwege de omstandigheden waaronder hij was aangetrokken, meende dat hem een zodanige langdurig vaste lage hypotheekrente toekwam, maar dat is niet beslissend. Het gaat erom of hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat SNS hem dit voordeel wilde geven. Afgezien van een door hem gestelde vage en onvoldoende uit de verf gekomen toezegging van vóór de vaststellingsovereenkomst dat voor de kwestie van de hypotheekrente wel iets zou worden geregeld, heeft [appellant] geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die een dergelijk vertrouwen zouden kunnen rechtvaardigen. De zaak was immers afgeregeld in artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst en als er voor hem ooit een moment was geweest om de gestelde, vage toezegging te verzilveren dan was het destijds bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. Maar dat is niet gebeurd. Het komt er op neer dat het voordeel van het hypotheekbericht, waarvoor [appellant] geen (nadere) tegenprestatie had geleverd, te mooi was om waar te zijn. Niet alleen was daarvoor niet de gebruikelijke en bij [appellant] bekend te veronderstellen administratieve procedure voor een renteaanbod gevolgd, maar de rentecijfers klopten ook niet met hetgeen bij SNS gebruikelijk was: rentevaststelling op niet meer dan één decimaal achter de komma en vaststelling van de rentevastperiode voor meerdere jaren (volgens SNS zelfs vijfjaarstermijnen, hetgeen [appellant] overigens betwist) maar in ieder geval niet voor maanden zoals in dit geval. Met zijn achtergrond behoorde [appellant] te beseffen dat SNS een vergissing had gemaakt door de bestaande, voor de variabele renten geldende rentepercentages vast te stellen voor maar liefst 26 jaar en één maand. Dit wordt niet anders doordat [appellant] constateerde dat hij voor leningdeel 2 van € 244.960 een aanmerkelijk hoger rentepercentage (van 3,4%) moest gaan betalen. Dit was immers verklaarbaar vanuit de bepaling in artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst dat [appellant] over dit bedrag al meteen vanaf 1 januari 2005 het cliëntentarief was verschuldigd. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] over concrete aanwijzingen beschikte dat SNS hem meer wilde geven en met name dat zij hem zou hebben willen tegemoetkomen door de lage variabele rente voor leningdeel 1 en de hogere variabele rente voor leningdeel 2 als vaste rente te verstrekken voor de resterende looptijd. Ten slotte werpt ook geen gewicht ten gunste van [appellant] in de schaal dat SNS [appellant] niet vóór 2010 berichten heeft gestuurd van aanpassingen van de variabele rente. Op grond van het hypotheekbericht, waarin de rente per vergissing werd gefixeerd tot 1 februari 2031, lag het administratief immers niet voor de hand om bericht te sturen van aanpassingen van de variabele rente die op grond van dat bericht niet van toepassing leek.
4.6
Ten opzichte van SNS is [appellant] stil gebleven totdat hij in zijn brief van 8 december 2007 heeft geklaagd over een onterechte verhoging van de variabele rente over leningdeel 2. In de antwoordbrief van 28 februari 2008 heeft het Afdelingshoofd SCO Hypotheken van SNS zich beroepen op artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst en uiteengezet dat in het hypotheekbericht ten onrechte is vermeld dat de variabele rente (op het toenmalige niveau) vaststaat tot 1 februari 2031, volgens die brief voor [appellant] een overduidelijke vergissing. [appellant] moest hieruit begrijpen dat SNS dit standpunt innam en niet zo maar zou prijsgeven. Anders dan [appellant] aanvoert, mocht hij niet uit de latere, aan het hypotheekbericht refererende brieven van de afdeling Klantenservice van SNS van 15 juli 2008 (tot wijziging van de hypothecaire geldlening in de administratie van SNS en tot verrekening van teveel betaalde hypotheekrente), van 7 augustus 2008 (tot specificatie van de in haar optiek teveel betaalde hypotheekrente) en van 22 september 2008 (inhoudend dat het afgeschreven bedrag correct was) afleiden dat SNS Beaumonts opvatting over het bindende karakter van het hypotheekbericht alsnog was gaan onderschrijven. Inderdaad moet aan [appellant] worden toegegeven dat deze brieven van weinig transparantie getuigen; zij liggen nog in de lijn van het hypotheekbericht, waarin volgens de brief van SNS van 28 februari 2008 een vergissing voorkwam. Deze brieven bouwden voort op het eerder aan [appellant] als onjuist gekwalificeerde hypotheekbericht, hebben een overwegend administratief karakter en zijn afkomstig van de afdeling Klantenservice, die, naar SNS onweersproken heeft aangevoerd, niet wordt bezet door juristen maar door klachtafhandelaars die veelal een praktische afweging maken tussen enerzijds het (financiële) belang en gelijk van SNS en anderzijds de kosten van een juridisch geschil, klantvriendelijkheid en reputatierisico. Zo [appellant] dit al niet vanuit zijn vorige functies bij SNS had behoren te begrijpen, dan moest hij toch inzien dat deze brieven afkomstig waren van een andere, lagere, administratieve instantie bij SNS die niet acteerde op het niveau waarop hij met SNS de vaststellingsovereenkomst had gesloten en met het Afdelingshoofd SCO Hypotheken van SNS had gecorrespondeerd en welke brieven nog steeds refereerden aan het door SNS eerder als onjuist bestempelde hypotheekbericht. Zonder nadere aanwijzing, die ontbreekt, mocht [appellant] er dan ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de afdeling Klantenservice, met een beperkt mandaat, voldoende volmacht had om deze, eerder op een hoger niveau in SNS geregelde kwestie, zoals door SNS bij brief van 28 februari 2008 rechtgezet, anders dan administratief en zelfstandig af te doen, laat staan na de eerdere vaststellingsovereenkomst een wilsverklaring af te geven, gericht op het aangaan van een nieuwe vaststellingsovereenkomst. Ook de door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat SNS pas (op verschillende momenten) in de loop van 2010, toen de personeelscondities al waren afgelopen, heeft besloten om de rente weer variabel te maken, rechtvaardigt geen andere beslissing. Dit gedrag van SNS kan immers evenzeer, zoals zij heeft aangevoerd, tegen de achtergrond van de brief van 28 februari 2008, worden geduid als een door de afdeling Klantenservice geboden coulance ter afwikkeling van het verleden en impliceert niet, zonder meer, dat SNS [appellant] voor de toekomst principieel gelijk of zijn zin heeft willen geven.
Kortom: aan de voor [appellant] kenbare vergissing van de bank mag hij geen voordeel ontlenen.
4.7
[appellant] heeft geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden, die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden. Het hof komt aan bewijslevering dus niet toe.

5.Slotsom

5.1
De beide grieven falen, zodat het bestreden eindvonnis moet worden bekrachtigd. Het in hoger beroep gewijzigd gevorderde zal worden afgewezen.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellant] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van SNS zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht
€ 666
subtotaal verschotten € 666
- salaris advocaat
€ 2.682(3 punten x tarief II)
totaal € 3.348.
5.3
Als niet weersproken zal ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten met rente worden toegewezen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank Utrecht van 28 maart 2012 ;
wijst het in hoger beroep gewijzigd gevorderde af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van SNS vastgesteld op € 666 voor verschotten en op € 2.682 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 131, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68 in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, P.H. van Ginkel en F.J.P. Lock, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 september 2013.