In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de ontvanger van de Belastingdienst tegen [X] [Z], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft de aansprakelijkstelling van belanghebbende op grond van artikel 40 van de Invorderingswet 1990 voor belastingaanslagen die aan [A] B.V. zijn opgelegd over het boekjaar 2003/2004. De ontvanger stelde dat belanghebbende aansprakelijk was voor de onbetaalde belastingaanslagen, omdat [A] B.V. ten onrechte een herinvesteringsreserve had gevormd. De rechtbank Arnhem had eerder de aansprakelijkstelling vernietigd, maar de ontvanger ging in hoger beroep.
Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen ambtelijk verzuim was dat de navorderingsaanslag in de weg stond. Het Hof concludeerde dat [A] B.V. geen herinvesteringsreserve mocht vormen, omdat het horecapand dat was verworven niet als bedrijfsmiddel kon worden aangemerkt. De verkoop van het horecapand bevestigde dat het niet bedoeld was voor duurzame exploitatie, maar eerder voor snelle doorverkoop. Het Hof oordeelde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd en dat belanghebbende terecht aansprakelijk was gesteld voor de belastingaanslagen.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een herinvesteringsreserve kan worden gevormd en de verantwoordelijkheden van aandeelhouders bij de aansprakelijkstelling voor vennootschapsbelasting. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarmee de aansprakelijkstelling door de ontvanger werd bevestigd.