ECLI:NL:GHARL:2013:6345

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
200.127.800
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens onterecht aangaan van betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de appellanten, [appellant 1] en [appellant 2]. De rechtbank Gelderland had eerder, op 28 mei 2013, hun verzoek tot schuldsanering afgewezen. De appellanten hadden aanzienlijke schulden, voornamelijk aan ING Bank, en waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten zeer omvangrijke betalingsverplichtingen zijn aangegaan voor een project in de paardenhandel, zonder voldoende garantie op succes. Dit leidde tot ernstige benadeling van hun grootste schuldeiser, ING Bank.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de appellanten niet te goeder trouw zijn geweest bij het onbetaald laten van hun schulden. De jaarstukken toonden aan dat er in 2011 een aanzienlijke hoeveelheid privé-opnamen was gedaan, en dat de appellanten onterecht veel geld hadden besteed aan de paardenhandel, ondanks dat hun onderneming in financiële problemen verkeerde. Het hof oordeelde dat de appellanten door het aangaan van deze betalingsverplichtingen een onaanvaardbaar risico hebben genomen, wat uiteindelijk heeft geleid tot hun huidige schuldenlast.

De appellanten hebben geprobeerd te betogen dat zij hun uiterste best hebben gedaan om met hun schuldeisers tot een schikking te komen en dat zij gemotiveerd zijn om hun schulden af te lossen. Echter, het hof oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende gewicht hadden om hen toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de weigering van de schuldsanering werd gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.127.800
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 137230)
arrest van de eerste civiele kamer van 29 augustus 2013
inzake
[appellant 1]en
[appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats appellanten],
appellanten,
advocaat: mr. I.R.M. Goedings.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 mei 2013 zijn de verzoeken van appellanten (hierna te noemen: [appellanten]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 3 juni 2013 ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat zij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsane-ringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, van de brieven met bijlagen van 22 juli 2013, 12 augustus 2013 en het faxbericht met bijlagen van 19 augustus 2013 van mr. Goedings.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2013, waarbij [appellanten] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Goedings.
2.4
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [appellant 1] de jaarrekening over 2011 van [appellant 1] V.O.F. (hierna te noemen: de vof) aan het hof overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[appellant 1], geboren op [geboortedatum a1], en [appellant 2], geboren op [geboortedatum a2], zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
[appellant 1] heeft geruime tijd (meer dan 30 jaar) een onderneming geëxploiteerd in de motor- en autohandel. Op 1 september 2006 heeft hij samen met [appellant 2] en twee andere vennoten (het echtpaar [vennoten]) een vof opgericht. Het echtpaar [vennoten] is per
1 november 2011 uitgetreden. Naar [appellant 1] ter zitting van het hof heeft verklaard, kreeg dit echtpaar bij hun uittreding circa € 180.000,- mee in verband met het door hen destijds in de vof gebrachte eigen vermogen. [appellanten] zijn vennoot gebleven tot 1 januari 2012, de datum waarop de vof is ontbonden.
ontvangen een WWB-uitkering, die volgens de Verklaring Schuld-sanering van 15 maart 2013 € 1.130,27 netto per maand, exclusief vakantiegeld, bedraagt.
3.2
De schuldenlast van [appellanten] bedraagt volgens het bij de Verklaringen Schuldsanering gevoegde schuldenoverzicht van 15 maart 2013 in totaal € 1.086,741,50.
Deze schuldenlast bestaat uit drie schulden aan ING Bank Zakelijk Beheer: € 766.275,73,
€ 315.394,82 en € 4.620,93.
3.3
De rechtbank heeft de verzoeken van [appellanten] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 onder b van de Faillissementswet (hierna te noemen: Fw) en daarbij het volgende overwogen.
Uit de jaarstukken blijkt dat [appellanten] in 2011 ongeveer € 900.000,- aan privé-opnamen hebben gedaan, volgens [appellant 1] vanwege balanstechnische redenen. In 2010 staat er ongeveer € 49.000,- voor privéopnamen in de jaarstukken. [appellant 1] heeft gesteld veel geld te hebben gestoken in de paardensport en -handel. Daarvoor heeft hij € 300.000,- geleend bij, naar zijn zeggen, verkeerde mensen. Voor privédoeleinden wilde [appellant 1] geen krediet afsluiten bij ING Bank. Omdat hij die lening prioriteit gaf bij de aflossing, kon [appellant 1] de zakelijke verplichtingen jegens ING Bank niet meer nakomen. Ook heeft [appellant 1] gesteld dat hij daarin verkeerde beslissingen heeft genomen en de problemen telkens voor zich heeft uitgeschoven. [appellanten] hebben onverantwoord veel geld besteed aan een liefhebberij en hebben daarvoor een lening hebben afgesloten bij verkeerde mensen, waardoor zij hun betalingsverplichtingen aan ING Bank niet konden nakomen. Het aangaan van die lening is niet te goeder trouw, aldus de rechtbank.
3.4
Het hof is van oordeel dat [appellanten] niet kunnen worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat zij niet te goeder trouw zijn geweest bij het onbetaald laten van hun schulden aan ING Bank. Daartoe overweegt het hof dat, naar uit de jaarstukken van de vof blijkt, de onderneming tot en met 2010 nog een behoorlijke winst maakte. Weliswaar nam, mede onder invloed van de economische crisis, de omzet af, maar er was nog geen sprake van een zorgelijke situatie. De problemen met het bedrijf ontstonden pas in de loop van 2011, toen vanwege een conflict met Honda de tot dan toe succesvolle import van motoren uit de Verenigde Staten moest worden gestaakt en het echtpaar [vennoten] wenste uit te treden om zelfstandig verder te gaan. Vanwege de uitkoop van het echtpaar [vennoten] moest in 2011 een verlies worden genomen. De problemen met ING Bank zijn echter vooral ontstaan doordat [appellant 1] met zijn activiteiten in de paarden-handel, zoals hij ook in hoger beroep heeft erkend, verkeerde keuzes heeft gemaakt. In de jaren na 2008, toen het in zijn onderneming lastiger begon te worden, is [appellant 1] (opnieuw) grote bedragen gaan investeren in de paardenhandel. Met voorheen in die handel behaalde (positieve) resultaten dacht [appellant 1] het tij te kunnen keren. Volgens [appellant 1] was ING Bank op de hoogte van zijn plannen, maar desgevraagd verklaarde [appellant 1] dat deze bank niet bereid was om hem daarvoor een lening te verstrekken. Vervolgens heeft [appellant 1] spaargeld ingezet, gelden uit de onderneming onttrokken en een lening afgesloten bij een derde. Deze derde heeft zijn vordering op [appellant 1] volgens de verklaring van [appellant 1] doorgeleid/verkocht aan een ‘extreem foute partij’, welke partij hem op een gegeven moment onder druk heeft gezet en hem heeft bedreigd om het geleende geld terug te krijgen. Om deze schuldeiser te kunnen betalen heeft [appellant 1] gelden van ING Bank aangewend, waardoor het bedrijf (dieper) in de problemen is geraakt. [appellant 1] zelf acht deze handelwijze ontoelaatbaar, maar stelt dat dit hem onder de gegeven omstandigheden (de druk en dreiging van voornoemde financier alsmede zijn geestelijke en fysieke gesteldheid; [appellant 1] kampte met suikerziekte, heeft een bypass-operatie ondergaan en had psychoses) niet valt aan te rekenen.
Het hof deelt dit standpunt van [appellant 1] niet. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant 1] door het aangaan van zeer omvangrijke betalingsverplichtingen voor een project met geen, althans onvoldoende, garantie op succes - niet voor niets wenste ING Bank geen geld in dit project te steken, dit had op zichzelf al een signaal voor [appellant 1] moeten zijn om alle voorzichtigheid in acht te nemen - een onaanvaardbaar groot risico genomen, welk risico zich nadien ook heeft verwezenlijkt. De hiervoor genoemde redenen die [appellant 1] voor zijn handelwijze heeft gegeven kunnen dit verwijt niet opzij zetten. Door gelden te lenen en te gebruiken voor selectieve betalingen aan (een) schuldeiser(s), heeft [appellant 1] zijn grootste schuldeiser, ING Bank, ernstig benadeeld. Dit valt [appellant 1] aan te rekenen.
Ten aanzien van [appellant 2] overweegt het hof dat [appellant 2] en [appellant 1] weliswaar hebben verklaard dat [appellant 2] geen enkele kennis heeft gedragen van de (financiële) zaken die hebben plaatsgevonden en dat zij door [appellant 1] overal buiten is gehouden, maar dat neemt niet weg dat [appellant 2] toch bewust ervoor heeft gekozen om medevennoot van de vof te worden en dat ook te blijven nadat het echtpaar [vennoten] uit de vennootschap was getreden. Dat [appellant 2] dit heeft gedaan omwille van fiscale - door de bank ingegeven - redenen, laat onverlet dat ook zij verantwoordelijk moet worden gehouden voor de schulden die met de exploitatie van de onderneming verband houden. Daar komt bij dat [appellant 2] volgens eigen verklaring wel zag dat het met haar echtgenoot niet goed ging - hij stond zichtbaar onder druk en leed daaronder - maar dat zij niet aan de bel heeft getrokken en/of heeft ingegrepen.
3.5
Het hof verwerpt het beroep van [appellanten] op het bepaalde in artikel 288 lid 3 Fw. De daartoe door hen aangevoerde omstandigheden - zij hebben hun uiterste best gedaan om met de crediteuren tot een schikking te komen, zij hebben medewerking verleend aan de verkoop van de echtelijke woning en zij zijn erg gemotiveerd om door middel van betaald werk zoveel mogelijk op hun schulden af te lossen (zo heeft [appellant 1] met goed gevolg een opleiding tot buschauffeur gevolgd) - zijn, mede gelet op de aard en omvang van hun schulden, van onvoldoende gewicht om hen thans (reeds) op grond van artikel 288 lid 3 Fw tot de schuldsaneringsregeling toe te laten.
3.6
Het hoger beroep faalt derhalve. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 mei 2013.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Gratama, Ch.E. Bethlem en F.J.P. Lock, en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer, en op 29 augustus 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.