Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellante 1],
[appellanten],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee appellanten die in eerste aanleg door de rechtbank Midden-Nederland zijn afgewezen voor de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten niet te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. De appellanten, die een eigen onderneming hebben gedreven van 16 augustus 2007 tot 1 augustus 2010, hebben een totale schuldenlast van € 87.692,76 aan 19 schuldeisers. De rechtbank baseerde haar oordeel op het feit dat de appellanten niet de benodigde gegevens hadden verstrekt aan Werkplein[regio], wat leidde tot een vordering van € 6.363,24. De appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de vordering van Werkplein[regio] niet terecht is en dat zij zich op de hardheidsclausule van artikel 288, derde lid Faillissementswet kunnen beroepen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 14 augustus 2013 gehouden en heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder de jaarcijfers 2010 die door de appellanten zijn overgelegd. Het hof oordeelt dat de appellanten voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij hun boekhouder niet konden betalen, wat heeft geleid tot het ontbreken van de jaarcijfers. Het hof is van mening dat de appellanten hun verplichtingen naar behoren zullen nakomen en dat zij zich zullen inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van de appellanten, met de voorwaarde dat zij zich op de kortst mogelijke termijn tot de gemeente wenden met het verzoek om heroverweging van de terugvorderingsbeslissing.