ECLI:NL:GHARL:2013:6343

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
CR 200.128.292-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en de hardheidsclausule in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee appellanten die in eerste aanleg door de rechtbank Midden-Nederland zijn afgewezen voor de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten niet te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. De appellanten, die een eigen onderneming hebben gedreven van 16 augustus 2007 tot 1 augustus 2010, hebben een totale schuldenlast van € 87.692,76 aan 19 schuldeisers. De rechtbank baseerde haar oordeel op het feit dat de appellanten niet de benodigde gegevens hadden verstrekt aan Werkplein[regio], wat leidde tot een vordering van € 6.363,24. De appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de vordering van Werkplein[regio] niet terecht is en dat zij zich op de hardheidsclausule van artikel 288, derde lid Faillissementswet kunnen beroepen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 14 augustus 2013 gehouden en heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder de jaarcijfers 2010 die door de appellanten zijn overgelegd. Het hof oordeelt dat de appellanten voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij hun boekhouder niet konden betalen, wat heeft geleid tot het ontbreken van de jaarcijfers. Het hof is van mening dat de appellanten hun verplichtingen naar behoren zullen nakomen en dat zij zich zullen inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van de appellanten, met de voorwaarde dat zij zich op de kortst mogelijke termijn tot de gemeente wenden met het verzoek om heroverweging van de terugvorderingsbeslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.128.292/01
(zaaknummer rechtbank C/16/341633/FT RK 13/963 en C/16/341637/FT RK 13/964)
arrest van de derde civiele kamer van 22 augustus 2013
inzake

1.[appellante 1],

2. [appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. M.A. Hupkes, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 30 mei 2013 is het verzoek van [appellanten] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van hen afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 6 juni 2013, hebben [appellanten] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat zij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brief met bijlagen van 17 juni 2013 en de brief met bijlagen van 2 augustus 2013, beide van mr. Hupkes.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2013, waarbij [appellanten] zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat.

3.De beoordeling

3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[appellanten] hebben een eigen onderneming gedreven van 16 augustus 2007
tot 1 augustus 2010. De totale schuldenlast van [appellanten], die niet (meer) met elkaar zijn gehuwd maar wel met elkaar samenwonen, bedraagt € 87.692,76 aan 19 schuldeisers, waarvan zes preferente schuldeisers voor een totaal van € 71.268,31.
[appellante 1] is 80-100% arbeidsongeschikt en ontvangt een WIA-uitkering van UWV.
[appellant 2] werkt parttime.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellanten] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen omdat niet aannemelijk is geworden dat [appellanten] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest.
De rechtbank baseert haar oordeel op twee van de drie vorderingen van Werkplein[regio]. Deze schulden zijn voornamelijk ontstaan doordat appellanten de gevraagde gegevens niet hebben verstrekt aan Werkplein[regio]. De rechtbank benadrukt dat verzoekers wel stellen de gegevens verstrekt te hebben maar dat daarvan bewijsstukken ontbreken, ook nadat de rechtbank [appellanten] nog een termijn heeft gegund bewijs over te leggen.
Nu nalatigheid de grond vormt van deze twee vorderingen oordeelt de rechtbank dat deze niet te goeder trouw zijn ontstaan.
3.3.1
[appellanten] kunnen zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en voeren daartoe het volgende - samengevat - aan.
De vordering van Werkplein[regio] van € 6.363,24 ziet op leenbijstand. [appellant 2] heeft zijn onderneming [onderneming] hekwerken begin 2010 definitief gestaakt en zodra de jaarcijfers 2010 (1 januari - 30 juni) zijn overgelegd zal duidelijk worden of er sprake is van definitief te verlenen bijstand dan wel van leenbijstand en dientengevolge een (terug-)vordering. [appellanten] stellen zich op het standpunt dat dit bedrag als bijstand zal worden verleend, zodat de grond onder deze vordering vervalt.
Ten aanzien van de tweede vordering van Werkplein[regio] stellen [appellanten] dat deze terugvorderingsbeschikking is gedateerd op 3 juni 2008. Bij een toetsing door het hof "ex nunc" zal de wettelijke termijn van vijf jaar reeds verstreken zijn.
3.3.2
[appellanten] doen tevens expliciet een beroep op de zogenaamde hardheidsclausule van artikel 288, derde lid Faillissementswet (hierna: Fw)
De eigen onderneming is gestaakt en appellanten maken gebruik van vrijwillig budgetbeheer.
De goede trouw
3.4
Het hof is van oordeel dat ook in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat [appellanten] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest. Het hof verwijst hierbij in het bijzonder naar de voornoemde vordering van de gemeente Huizen (Werkplein[regio]) die ziet op verstrekking van leenbijstand. Deze bijstand is teruggevorderd door de gemeente nu [appellanten] niet de benodigde gegevens hebben overgelegd. Zij hadden daarvoor wel ruim de tijd. Deze schuld is derhalve ontstaan door nalatigheid van [appellanten]. Dat kwalificeert het hof, met de rechtbank, als een schuld die niet te goeder trouw is ontstaan en dit oordeel staat aan een toelating in de weg.
De hardheidsclausule
3.5.
Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan, niettegenstaande het feit dat, zoals in dit geval, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw zich voordoet, ingevolge het bepaalde in het derde lid van dat artikel toch worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de zogenaamde hardheidsclausule).
3.6
[appellanten] hebben expliciet een beroep op deze hardheidsclausule gedaan.
Naar het oordeel van het hof slaagt dit beroep. [appellanten] hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij hun boekhouder niet meer konden betalen in verband met het ontbreken van financiële middelen met als gevolg dat de boekhouder de jaarcijfers 2010 niet wilde opmaken. De terugvorderingsbeslissing van de gemeente is gebaseerd op het ontbreken van de jaarcijfers 2010.
Met behulp van een financiële bijdrage van familieleden is thans een accountant ingeschakeld en betaald en deze heeft de jaarcijfers 2010 opgemaakt. Die jaarcijfers zijn door [appellanten] overgelegd aan het hof, zien er voldoende aannemelijk uit en liggen in de lijn van de jaarcijfers van 2008 en 2009. Uit deze cijfers blijkt duidelijk dat er in 2010 geen inkomsten zijn genoten; er zijn uitsluitend kosten gemaakt.
Overigens zij hier vermeld dat de cijfers over 2008 en 2009 indertijd wel door [appellanten] zijn aangeleverd bij de gemeente.
3.7
Hoewel de termijnen voor bezwaar en beroep reeds zijn verstreken, verwacht het hof dat de gemeente haar beslissing zal heroverwegen indien zij over deze cijfers van 2010 beschikt. [appellanten] zijn voornemens dit bij de gemeente aan te kaarten; zij hebben daar nog niet de gelegenheid voor gekregen, nu deze cijfers pas zeer recent zijn opgemaakt.
3.8
Het hof kent bij zijn oordeel ook betekenis toe aan het feit dat [appellanten] sinds oktober 2011 gebruik maken van budgetbeheer en sindsdien rondkomen van een leefgeld van € 50,- per week. Tevens wordt er afgelost op de schulden: zo zijn de schulden 6 (aan Visa Card Services, groot € 395,96 ) en 10 (aan "Rond Om" en in behandeling bij gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder], groot € 699,95) inmiddels geheel voldaan. Voorts wordt er door een medewerker van de Gemeentelijke Kredietbank actie ondernomen met betrekking tot de schuld aan de fiscus. Deze schuld ziet op terugvordering van onterecht verstrekte huur- en zorgtoeslag. Ook deze schuld zal van de lijst gehaald kunnen worden, zo is de verwachting, omdat inmiddels blijkt dat [appellanten] wel voor huur- en zorgtoeslag in aanmerking komen.
De schuldenlijst geeft het hof voor het overige geen aanleiding tot vragen.
3.9
Daarnaast is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellanten] hun uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Slotsom
3.1
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat beslist moet worden als volgt, nu voor het overige ook niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Bij dit alles geldt de voorwaarde (zie r.o. 3.6 en r.o. 3.7) dat [appellanten] zich op de kortst mogelijke termijn tot de gemeente wenden met het verzoek aan de gemeente (onder overlegging van de jaarcijfers 2010) haar (terugvorderings-)beslissing te heroverwegen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 30 mei 2013 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellanten];
verwijst de zaak ter verdere afdoening naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, ter uitvoering van die regeling.
Dit arrest is gewezen door mr. G.M. van der Meer, mr. J.B. de Groot en mr. D.J. Buijs en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 augustus 2013.