Uitspraak
[appellante],
De Veste,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
in hoofdzaakbezighoudt met realisatie en verhuur van woningen niet af, noch geeft deze vaststelling voor de onderhavige zaak een verkeerd dan wel vertekend beeld. Het hof gaat dan ook aan dit bezwaar voorbij.
"De kondities waaronder bouwrijpe kavels worden aangeboden aan woningstichtingen bevatten in ieder geval de volgende punten:- De verkoop van het aandeel verkoopwoningen zal geschieden door [appellante] te [vestigingsplaats].- (…)"
4.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven
LJN: AO9496).
Uitgangspunt is dat de uitleg van de overeenkomst dient te geschieden aan de hand van hetgeen GEKO en De Veste dienaangaande zijn overeengekomen en met toepassing van de Haviltex-maatstaf. Eventueel kan [appellante] jegens De Veste bescherming ontlenen aan artikel 3:35 BW indien zij op grond van door De Veste gedane mededelingen of gewekte verwachtingen, erop heeft vertrouwd, en erop heeft mogen vertrouwen, dat zij De Veste rechtens kon dwingen tot verkoop van alle woningen (vergelijk HR 19 april 2013,
LJN: BY3123).
"De verkoop van alle woningen zal geschieden door [appellante] te [vestigingsplaats]. (…)"Naar het oordeel van het hof dienen de woorden "alle woningen" te worden gelezen in samenhang met (onder meer) de tekst onder 2 (zie hiervoor onder 3.2.10):
"Koper verplicht zich 34 sociale koopwoningen te bouwen (…)."Gelet op deze samenhang, heeft [appellante] daaraan de verwachting kunnen ontlenen dat de De Veste in beginsel (onder meer) 34 sociale koopwoningen zou bouwen, die alle via haar als makelaar verkocht zouden worden. Dat ook De Veste van verkoop uitging van door haar gebouwde woningen blijkt wel uit haar brief van 12 november 2008 (zie hiervoor onder 3.4.11), alsmede uit de brief van 28 juli 2010, waarin zij haar besluit verdedigt om in plaats van 'koopwoningen' nu 'huurwoningen' te realiseren. Daarmee is echter nog niet de vraag beantwoord of [appellante] jegens De Veste een contractuele aanspraak had op nakoming van de verplichting om 34 sociale koopwoningen te bouwen c.q. te verkopen.
aan GEKOheeft meegedeeld dat zij vanwege gewijzigde omstandigheden 16 appartementen in de huursector wil realiseren, en dat de gemeente reeds akkoord is gegaan met de omzetting van koop naar huur (zie hiervoor onder 3.4.11).
Naar het oordeel van het hof heeft De Veste de overeenkomst in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs in de door haar gestelde zin mogen opvatten. Hiervoor pleit ook de omstandigheid dat [appellante] onderhandelde en ondertekende namens GEKO en niet namens [appellante]. De stelling van [appellante] dat De Veste redelijkerwijs had moeten begrijpen dat [appellante] met 'dubbele pet' optrad, namelijk dat deze tevens namens [appellante] handelde, heeft zij in het licht van de voorliggende stukken en de betwisting door De Veste, onvoldoende onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden. Bovendien staat deze stelling van [appellante] haaks op hetgeen zij in de memorie van grieven onder 4 betoogt, namelijk dat De Flochte B.V. is opgericht (zie hiervoor onder 3.4.3), omdat
volgens de regels van de makelaardij de activiteiten met betrekking tot verkoopbemiddeling gescheiden dienen te blijven van activiteiten met betrekking tot de aankoop en ontwikkeling van gronden.
Door [appellante] zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat zij op de voet van artikel 3:35 BW jegens De Veste wordt beschermd, omdat zij op grond van door De Veste gedane mededelingen of gewekte verwachtingen, erop heeft vertrouwd, en erop heeft mogen vertrouwen, dat zij De Veste rechtens kon dwingen tot verkoop van alle woningen.
Wanneer iemand zich contractueel heeft gebonden, waardoor de contractverhouding waarbij hij partij is in het rechtsverkeer een schakel is gaan vormen waarmee de belangen van derden, die aan dit verkeer deelnemen, in allerlei vormen kunnen worden verbonden, staat het hem niet onder alle omstandigheden vrij de belangen te verwaarlozen die derden bij de behoorlijke nakoming van het contract kunnen hebben (vgl. HR 3 mei 1946, NJ 1946, 323). Indien de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst dat hij schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in die uitvoering tekortschiet, kunnen de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, meebrengen dat die contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen. Bij de beantwoording van de vraag of deze normen zulks meebrengen, zal de rechter de terzake dienende omstandigheden van het geval in zijn beoordeling dienen te betrekken, zoals de hoedanigheid van alle betrokken partijen, de aard en strekking van de desbetreffende overeenkomst, de wijze waarop de belangen van de derde daarbij zijn betrokken, de vraag of deze betrokkenheid voor de contractant kenbaar was, de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien, de vraag in hoeverre het voor de contractant bezwaarlijk was met de belangen van de derde rekening te houden, de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt en de vraag of van hem kon worden gevergd dat hij zich daartegen had ingedekt, alsmede de redelijkheid van een eventueel aan de derde aangeboden schadeloosstelling (HR 24 september 2004,
LJN: AO9069).
de factoten behoeve van [appellante] is overeengekomen, terwijl zij evenmin behoefde te begrijpen dat [appellante] bij de totstandkoming van de overeenkomst tevens handelde namens [appellante]. Van schending van een - uit door haar opgewekt vertrouwen voortvloeiende - zorgplicht van De Veste jegens [appellante] is dan ook geen sprake. Hierop stuit de vordering van [appellante] af.