Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
- uitleg van het begrip royalty's in art. 1.1 van het echtscheidingsconvenant in de
engebetekenis van royalty's, derhalve exclusief (productie)bonussen en verkoopcommissies;
- berekening van het door [appellante] ontvangen bedrag aan royalty's
exclusief btw;
- berekening van de vordering vanaf 16 februari 2006 tot en met december 2011;
- berekening van de wettelijke rente zoals in het tussenarrest onder 16 overwogen;
- verrekening met de tegenvordering van [appellante] tot een bedrag van € 20.393,66.
LJN: BC2800).
- tijdens de behandeling van het kort geding in eerste aanleg zou de raadsman van [geïntimeerde] in zuivere bewoordingen hebben erkend dat de tegenvordering van [appellante] op dat moment ongeveer € 25.000,- bedroeg;
- [geïntimeerde] heeft in de onderhavige procedure de bij akte van 17 november 2010 door [appellante] gegeven specificatie van haar tegenvordering ad € 33.964,67 niet inhoudelijk betwist;
- [geïntimeerde] brengt ten onrechte andere zaken, zoals een levensverzekeringspremie op de vordering van [appellante] in mindering;
- het hof had op de volledige tegenvordering van [appellante] moeten beslissen, nu zij over een executoriale titel (het echtscheidingsconvenant) beschikt.
Dat de advocaat van [geïntimeerde] in de procedure in kort geding zou hebben erkend dat de vordering van [appellante] ongeveer € 25.000,- bedroeg, wat daar verder van zij, betekent niet dat [geïntimeerde] in de onderhavige procedure aan deze erkenning gebonden is. Die eventuele erkentenis geldt alleen in het geding waarin zij is afgelegd, derhalve in het kort geding (artikel 154 lid 1 Rv). Het stond [geïntimeerde] dus vrij om in de bodemprocedure de tegenvordering van [appellante] alsnog tot een hoger bedrag te betwisten. Voorts is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] de specificatie van de tegenvordering van [appellante] voldoende gemotiveerd heeft betwist door te verwijzen naar zijn conclusie van antwoord in reconventie sub 3, alsmede door een betalingsbewijs ter zake van de afdracht van de btw voor de Mercedes Vito te verlangen. Het feit dat partijen van mening verschillen over verschillende posten die zij over en weer al dan niet (deels) aan elkaar verschuldigd zijn, brengt mee dat de tegenvordering die [appellante] in verrekening wil brengen met de vordering van [geïntimeerde] niet eenvoudig is vast te stellen. Reden waarom het hof het beroep op verrekening deels heeft gepasseerd op de voet van artikel 6:136 BW. Uit rechtsoverweging 22 van het tussenarrest d.d. 13 november 2012 volgt dat het echtscheidingsconvenant geen executoriale titel oplevert.
- de wijze van berekening van de wettelijke rente;
- het niet in mindering brengen van de betaling in 2006 door [appellante] ad € 4.709,30;
- het ten onrechte pas ná de renteberekening in verrekening brengen van de tegenvordering van [appellante].
berekent de vordering van [geïntimeerde] tot en met december 2009 op een bedrag van € 53.611,12 minus € 4.709,30 = € 48.901,82. Op dit bedrag dient haar tegenvordering in mindering te worden gebracht en het aldus resterende saldo dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2009. Over de periode na 8 december 2009 heeft [geïntimeerde] volgens haar recht op een bedrag van € 12.050,64.
Het verschil tussen de door partijen genoemde bedragen is deels te verklaren door het feit dat [geïntimeerde] een aantal maanden in 2011 meerekent, in welk jaar [appellante] volgens [geïntimeerde] in totaal een bedrag van € 2.850,90 heeft ontvangen. [appellante] stelt dat zij de onderneming per augustus 2010 feitelijk heeft gestaakt en dat zij vanaf januari 2011 krachtens de Iaoz een uitkering ontvangt (memorie van grieven sub 31). Dit wordt gemotiveerd betwist door [geïntimeerde] (memorie van antwoord sub 5 e.v.). Nu [appellante] de door [geïntimeerde] als productie 5 bij de memorie van antwoord overgelegde, op 2011 betrekking hebbende overzichten van Herbalife noch het door [geïntimeerde] gestelde bedrag aan royalty's over 2011 (gemotiveerd) bij haar laatste akte heeft betwist, zal het hof uitgaan van de juistheid van het door [geïntimeerde] gestelde bedrag van € 14.085,29 en dit bedrag aan hem toewijzen. Genoemd bedrag is als volgt opgebouwd:
2009december € 1.020,93
2010januari € 1.490,37
februari € 1.245,32
maart € 1.143,32
april € 1.136,77
mei € 1.182,76
juni € 1.276,44
juli € 946,82
augustus € 366,54
september € 725,92
oktober € 699,16
juni € 686,27
september € 719,64
oktober € 746,79
Tussentijdse conclusie
Beroep op wijziging van de gevolgen van het convenant
zelfs wanneer [geïntimeerde] daar geen verwijt van zou kunnen worden gemaakt. Deze omstandigheid legt zij ook ten grondslag aan haar beroep op dwaling (memorie van grieven onder 44) en aan haar beroep op artikel 6:248 lid 2 BW (memorie van grieven onder 47).
In het echtscheidingsconvenant is geen rekening gehouden met het verschil tussen de inkoop en de verkoop. Dit betekent dat [appellante] voor eigen rekening inkoopt en dat het risico van het niet kunnen verkopen van de producten of het te goedkoop moeten verkopen bij [appellante] ligt. De totale winst uit Herbalife over de beslagperiode (15 maart 2008 tot 15 maart 2009) laat zich als volgt berekenen:
- Verschil inkoop - verkoop = € 5.525,20
- Verschil royalty's - inkoop = € 12.371,45
totale winst € 17.906,65
af: 1/3 deel royalty's [geïntimeerde] € 9.982,16
blijft over voor [appellante] € 7.934,49
Het hof kan [appellante] echter niet volgen in haar redenering dat zij in de beslagperiode slechts een bedrag van € 7.943,49 heeft overgehouden aan haar werkzaamheden voor Herbalife. Naar het oordeel van het hof brengt zij het inkoopbedrag ad € 17.575,04 exclusief btw ten onrechte tweemaal in mindering, eerst op het verkoopbedrag ad € 23.110,24 exclusief btw, hetgeen resulteert in een winstbedrag van € 5.355,20, en vervolgens nogmaals op het totaalbedrag aan royalty's ad € 29.946,49 exclusief btw, hetgeen resulteert in een bedrag van € 12.371,45 exclusief btw. Het hof is van oordeel dat de winst voor [appellante] zich als volgt laat berekenen: € 5.525,20 (verkoop minus inkoop) + € 19.964,35 (2/3 van het totaalbedrag aan royalty's) = € 25.489,27 exclusief btw.
Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de periode na het opheffen van het beslag. Waar [appellante] stelt dat zij over de periode van 15 april 2009 tot en met 15 augustus 2009 slechts een bedrag van € 350,37 aan haar werkzaamheden voor Herbalife heeft overgehouden, dient dit bedrag naar het oordeel van het hof te worden gesteld op € 153,38 (verschil inkoop-verkoop) + € 40.211,66 (2/3 van het totaalbedrag aan royalty's) = € 40.365,04 exclusief btw tegenover een bedrag van € 20.105,80 exclusief btw (1/3 van het totaalbedrag aan royalty's) voor [geïntimeerde].
De omstandigheid dat [appellante] met name in laatstbedoelde periode niet of nauwelijks verkoopwinst heeft kunnen realiseren is op zich ontoereikend, voor het oordeel dat de gevolgen van het convenant dienen te worden gewijzigd (artikel 6:258 BW). Daargelaten het al dan niet juist zijn van de stelling van [appellante] dat in het convenant geen rekening is gehouden met het verschil tussen de inkoop en verkoop en dat het risico van het niet kunnen verkopen of het te goedkoop moeten verkopen daarin niet is verdisconteerd, staat - anders dan [appellante] betoogt - het bedrag dat zij over de beslagperiode heeft gerealiseerd (€ 25.489,27 exclusief btw) niet in zodanige wanverhouding tot het bedrag dat [geïntimeerde] uit Herbalife heeft verkregen (€ 9.982,16 exclusief btw), dat, mede gelet op het feit dat alleen [appellante] werkzaamheden voor Herbalife heeft verricht, [geïntimeerde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van het convenant niet mag verwachten. Ook in de periode na de opheffing van het beslag is naar het oordeel van het hof van een zodanige wanverhouding geen sprake (€ 40.365,04 exclusief btw voor [appellante] tegenover € 20.105,80 exclusief btw voor [geïntimeerde]).
De door [appellante] aangevoerde omstandigheden zijn eveneens ontoereikend voor het buiten toepassing laten van de onderhavige bepaling inzake de verdeling van de royalty's op basis van artikel 6:248 lid 2 BW.
Slotsom in het principaal appel en in het incidenteel appel
Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren, in dier voege dat ieder de eigen kosten van het geding, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, draagt.