ECLI:NL:GHARL:2013:6184

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
200.087.091-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en bewijsvoering van een lening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2013, ging het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na een echtscheiding. De man, [geïntimeerde], had tijdens het huwelijk een lening van € 27.000,- aangegaan bij de heer [getuige], welke hij na de echtscheiding had terugbetaald. Het hof oordeelde dat deze lening deel uitmaakte van de huwelijksgoederengemeenschap, en dat de vrouw, [appellante], de helft van dit bedrag aan de man diende te vergoeden. Het hof stelde vast dat de man geslaagd was in zijn bewijsopdracht dat de lening was aangegaan en terugbetaald, en dat de vrouw de helft van de lening, zijnde € 13.500,-, aan de man moest vergoeden.

Daarnaast werd er een geschil behandeld over de verdeling van de inkomstenbelasting en andere financiële verplichtingen tussen de partijen. Het hof oordeelde dat de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2007 door beide partijen bij helfte gedragen diende te worden, en dat de vrouw € 3.273,- aan de man moest betalen. Het hof nam ook de overige vorderingen van de man in overweging, maar bepaalde dat deze buiten beschouwing moesten blijven, omdat ze niet tijdig waren ingediend.

De uitspraak concludeerde met de verdeling van de inboedel en andere activa, waarbij de man en vrouw ieder hun eigen bezittingen kregen toegewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd. Het hof verklaarde de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen eerdere tussenvonnissen en vernietigde het vonnis van de rechtbank Assen van 23 februari 2011, waarbij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap werd vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.087.091/01
(zaaknummer rechtbank Assen 75811 / HA ZA 09-772)
arrest van de tweede kamer van 20 augustus 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. R. de Vries, kantoorhoudend te Coevorden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
voorheen advocaat: mr. J.W. Flipse, kantoorhoudend te Assen,
thans advocaat: mr. F.Y. de Reus, kantoorhoudend te Assen.
Het hof neemt de inhoud van de tussenarresten van 15 mei 2012 en 28 augustus 2012 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het laatst vermelde tussenarrest heeft [geïntimeerde] een akte met producties genomen, waarop [appellante] bij antwoordakte heeft gereageerd. Vervolgens heeft op 12 december 2012 een getuigenverhoor plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken. [appellante] heeft afgezien van contra-enquête.
1.2
Het verdere verloop van de procedure is als volgt:
- de memorie na enquête van [appellante] (met productie),
- de memorie na enquête van [geïntimeerde] (met producties),
- de antwoordmemorie na enquête van [appellante].
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald. In het procesdossier van [geïntimeerde] ontbreekt de akte van [appellante] d.d. 6 juni 2012. Het hof heeft daarvoor geput uit het procesdossier van [appellante]. Het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 17 juli 2012 bevindt zich in geen van de procesdossiers van partijen, het hof heeft voor dat stuk geput uit zijn griffiedossier.

2.De verdere beoordeling

De inkomstenbelasting 2007
4.1
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 28 augustus 2012 [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld, gestaafd met bewijsstukken, aan te geven op welke datum de voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2007 is ontvangen. Het hof overwoog daartoe dat indien en voor zover teruggaven zijn ontvangen voor de peildatum - 1 januari 2008 - de definitieve aanslag 2007 door partijen bij helfte dient te worden gedragen, en dat [appellante] dit betreffende bedrag aan [geïntimeerde] dient te vergoeden. Daarbij heeft het hof opgemerkt dat, gelet op de voorlopige teruggave 2007 met aanslagnummer [nummer] d.d. 15 januari 2007, voor 1 januari 2008 in ieder geval sprake is geweest van een voorlopige teruggave ter hoogte van € 3.691,-.
4.2
[geïntimeerde] heeft bij akte de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2007 d.d. 21 mei 2010 overgelegd, waaruit blijkt dat hij een bedrag van € 6.546,- heeft moeten voldoen, waarvan onderdeel uitmaken de eerder verleende voorlopige teruggave en de eerdere voorlopige aanslag. Zoals hiervoor vermeld is voor de peildatum door partijen een voorlopige teruggave van € 3.691,- ontvangen. Daarnaast heeft [geïntimeerde] een voorlopige aanslag 2007, dagtekening 7 augustus 2008, overgelegd waaruit blijkt dat een bedrag van € 3.067,- op de betaalrekening bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer 1] zou worden overgemaakt. Daarmee staat naar de mening van [geïntimeerde] vast dat beide terugbetaalde bedragen door partijen gezamenlijk zijn ontvangen en vervolgens de totale aanslag ad € 6.546,- ten laste is gekomen van [geïntimeerde] in 2010, zodat dit bedrag nog tussen partijen verrekend dient te worden.
4.3
[appellante] heeft zich bij antwoordakte op het standpunt gesteld dat zij met betrekking tot het door [geïntimeerde] aangeleverde bewijs aangaande de aanslagen 2007 en 2008, kan erkennen dat deze bedragen zijn ontvangen op de gezamenlijke rekening en dat nadien in 2010 de fiscus heeft verzocht om terugbetaling. [appellante] acht het dan ook juist dat het bedrag van de definitieve aanslag ten bedrage van € 6.546,- tussen partijen gedeeld dient te worden.
4.4
Nu, gelet op het vorenstaande, klaarblijkelijk niet (langer) in geschil is dat de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2007 door partijen bij helfte gedragen dient te worden, terwijl evenmin in geschil is dat [geïntimeerde] dit bedrag na de peildatum heeft voldaan, zal het hof bepalen dat [appellante] de helft van dit bedrag, zijnde € 3.273,-, aan [geïntimeerde] dient te vergoeden.
De betaalrekening bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer 1]
4.7
Het hof heeft in het tussenarrest van 28 augustus 2012 [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag in hoeverre [appellante] geacht moet worden het haar toekomende deel van het op 1 januari 2008 op de betaalrekening bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer 1] (in het tussenarrest en het proces-verbaal van comparitie van 17 juli 2012 abusievelijk aangeduid met nummer [foutief nummer]) aanwezige saldo van € 3.691,62 reeds te hebben ontvangen, nu partijen nadat zij feitelijk gescheiden zijn gaan leven gedurende enige tijd gezamenlijk hebben kunnen blijven beschikken over het op deze rekening aanwezige saldo.
4.8
[geïntimeerde] heeft zich bij memorie na enquête op het standpunt gesteld dat [appellante] na de peildatum nog een bedrag van € 7.445,73 van de betaalrekening heeft opgenomen. Nu haar slechts een bedrag van € 1.845,81, zijnde de helft van het op de peildatum aanwezige saldo van de rekening, toekwam, is [geïntimeerde] van mening dat [appellante] hem nog een bedrag van € 5.599,92 verschuldigd is. [geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van zijn stelling bij memorie na enquête een overzicht overgelegd van de door [appellante] opgenomen bedragen in de periode van 1 januari 2008 tot 6 september 2008, gestaafd door de bankafschriften van de betreffende rekening over deze periode.
betwist de vordering van [geïntimeerde] en stelt dat [geïntimeerde] van de betreffende rekening zelf een bedrag van € 12.535,97 heeft opgenomen, zonder dit bedrag met haar te verrekenen.
4.9
Het hof overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de rekening, die op naam van beide partijen was gesteld, door [geïntimeerde] wordt voortgezet en dat de rekening op de peildatum een positief saldo van € 3.691,62 vertoonde, waarvan [appellante] in beginsel de helft toekomt.
Nu [geïntimeerde] de rekening na de peildatum heeft voortgezet stond het hem, los van de verrekening van het op de peildatum aanwezige saldo, vrij om bedragen van deze rekening op te nemen zonder daarmee gehouden te zijn deze bedragen met [appellante] te verrekenen.
In zoverre kan het door [geïntimeerde] opgenomen bedrag niet tot nadere verrekening tussen partijen leiden. [geïntimeerde] heeft daarbij, onder verwijzing naar de betreffende bankafschriften, gesteld dat [appellante] na de peildatum nog bedragen tot € 7.445,73 van de rekening heeft opgenomen. [appellante] heeft niet gemotiveerd betwist dat zij deze bedragen inderdaad na de peildatum van de door [geïntimeerde] voortgezette rekening heeft opgenomen. Zodoende is het hof van oordeel dat [appellante] voornoemd bedrag, onder verrekening met het haar toekomende bedrag van € 1.845,81, aan [geïntimeerde] dient te vergoeden.
Voor zover [appellante] heeft gesteld dat de vordering van [geïntimeerde] in dit stadium van de procedure niet meer kon worden ingesteld, onderschrijft het hof deze stelling niet. Het hof heeft in het tussenarrest immers overwogen dat voor partijen onduidelijk is gebleven wie van hen na hun feitelijk uiteengaan opnames van de betaalrekening heeft gedaan en welke bedragen dit betrof, waarna [geïntimeerde] in de gelegenheid is gesteld zich dienaangaande uit te laten. [appellante] heeft hier vervolgens op kunnen reageren zodat zij in zoverre niet in haar (processuele) belangen is geschaad.
De (betwiste) lening bij de heer [getuige]
4.12
Het hof heeft [geïntimeerde] bij tussenarrest van 28 augustus 2012 toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij in 2007 een lening bij de heer [getuige] ter hoogte van € 27.000,- is aangegaan, welke deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap, en welke lening door hem na de echtscheiding is terugbetaald.
4.13
Aan de zijde van [geïntimeerde] is, naast hemzelf, als getuige gehoord [getuige] (hierna: [getuige]), voormalig collega van [geïntimeerde]. Het hof stelt hierbij voorop dat de getuige [geïntimeerde] moet worden aangemerkt als een partijgetuige; dit betekent dat zijn verklaring slechts bewijs in zijn voordeel kan opleveren, wanneer deze op essentiële punten wordt ondersteund door ander bewijs.
4.14
[geïntimeerde] heeft als partijgetuige voor zover van belang verklaard:
"In mei 2007 was ik in Angola aan het werk om een olieplant in opdracht van [A/B] aan te leggen in [plaats 1]. Op zo'n project gelden hoge veiligheidseisen, die ondermeer meebrengen dat het niet de bedoeling is dat wij zelf in auto's rijden. Ik was ingehuurd via het bedrijf [C], en wij moesten ons zelf op het werk redden. In Angola gaf de invoer van onder meer de benodigde onderdelen wel problemen en op een gegeven moment liepen wij vast met onderdelen. Ik kwam er toen achter dat die onderdelen in de hoofdstad Luanda te verkrijgen waren en heb besloten om die maar zelf te gaan ophalen. Ik ben in een auto van het werk, een nieuwe witte Mitsubishi Pick-up in mijn eentje naar Luanda gereden. Dichtbij Luanda heb ik een ongelukje gehad. Ik heb een persoon aangereden die ik niet gezien had en die ik met de zijkant van de auto heb geraakt. De auto had geen schade en het leek mij dat de betreffende vrouw ook weinig mankeerde, want ze stond meteen weer op. Doordat er veel mensen bij kwamen, kon ik niet doorrijden. De politie kwam erbij en ik moest in hun busje mee naar het bureau. Onderweg heb ik vanuit het busje gebeld met mijn collega [getuige] en hem op de hoogte gesteld van wat er gebeurd was. Ik heb hem gevraagd om het eerst stil te houden omdat ik problemen met het project vreesde als dit bekend werd.Op het politiebureau eiste de politie een betaling van € 30.000,- om mij vrij te laten. Ik heb [getuige], die ik dagelijks belde, dat bedrag te leen gevraagd omdat ik anderen niet op de hoogte wilde stellen van het ongeluk en dit gevolg. [getuige] was bereid mij te helpen. Hij heeft geregeld dat zijn broer geld van hem bracht naar onze collega [collega], die juist rond die tijd van verlof in Nederland zou komen naar [plaats 1]. Deze [collega] is inmiddels overleden. Toen ik ongeveer zes dagen had vastgezeten op het politiebureau is [getuige] gekomen met € 30.000,- in contanten bij zich. Op het politiebureau is nog onderhandeld over het bedrag en dat is uiteindelijk afgemaakt op € 27.000,-. Het bedrag is in contanten uitgeteld in mijn bijzijn. Het waren biljetten van tussen de € 100,- en € 500,-, naar ik mij meen te herinneren. Ik heb geen ontvangstbevestiging gekregen. Men eiste het bedrag overigens eerst in Amerikaanse dollars, maar het mocht ook betaald worden in de omgerekende waarde in euro'[getuige]had mijn afwezigheid op het werk uitgelegd door mij ziek te melden. Omdat we daar over meerdere auto's beschikten werd de Mitsubishi niet gemist. [getuige] was gekomen per auto en had een donkere lasser bij zich die bij ons werkte en in Luanda woonde; hij kon de weg wijzen.Ik heb gekozen voor deze oplossing voor het geld omdat ik niet wilde dat thuis bekend werd dat ik problemen had en dat gold ook voor de leiding van het project. Als ik het bij de leiding van het project had gemeld, was de kans groot geweest dat het project was stilgelegd omdat het ongeval moest worden uitgezocht, en in dat geval had ik als veroorzaker van het probleem een groot probleem gehad, met mogelijk ontslag tot gevolg.
4.15
[getuige] heeft voor zover van belang het volgende verklaard:
"De hier aanwezige heer [geïntimeerde] ken ik van ons werk. Wij zijn collega's en zijn beiden monteurs voor machines in de bagger. Wij werkten in mei 2007 voor [C] op een project in [plaats 1], Angola. [geïntimeerde] is, omdat wij een bepaald onderdeel nodig hadden dat door de douane niet vrijgegeven werd, op een gegeven moment in een witte nieuwe Mitsubishi Pick-up naar Luanda gereden om bij de dealer dat onderdeel op te halen. Onderweg heeft hij een aanrijding gehad en is daar aangehouden. Dat heb ik, naar ik meen op dezelfde dag dat het gebeurde, telefonisch van [geïntimeerde] gehoord. Hij heeft mij nadien meermalen telefonisch benaderd en heeft aangegeven € 30.000,- nodig te hebben om vrij te komen. Later is dat bedrag uitgekomen op € 27.000,-. Hij heeft mij dat bedrag te leen gevraagd. Ik wilde dat wel doen maar had het niet bij de hand. Ik heb mijn broertje in Nederland gebeld en hem gevraagd om dat geld, dat contant bij mij thuis in [plaats 2] lag, te brengen naar degene die als eerste voor het werk naar Angola zou komen. Ik heb hem het telefoonnummer van die collega gegeven, dat was [collega] die inmiddels overleden is. Enkele dagen later is [collega] met het geld, € 27.000,- op het werk aangekomen. Ik ben toen meteen naar Luanda gereden, samen met een lasser van de werkplaats, een local die in Luanda woonde en de weg wist. Ik ben 's avonds op het politiebureau aangekomen, heb het geld - volgens mij vooral honderdjes - aan de politie uitbetaald buiten aanwezigheid van [geïntimeerde]. Vervolgens is hij vrijgelaten. Hij is in de Mitsubishi terug gereden naar [plaats 1] en ik met de lasser in de andere auto. Ik heb gezien dat de Mitsubishi niet beschadigd was.De afwezigheid van [geïntimeerde] op het werk had ik verklaard door hem ziek te melden. Het geld dat ik contant thuis had liggen was bedoeld om in Turkije een aankoop te doen. Aanvankelijk had ik niet met [geïntimeerde] afgesproken dat hij het geld snel terug zou betalen, maar later, toen ik hoorde dat hij ging scheiden, was ik bang het geld niet terug te krijgen en heb ik hem gevraagd het terug te betalen. Aanvankelijk was over de terugbetaling niets op papier gezet, maar later is dat wel gebeurd; het stuk dat u mij daarvan toont, herken ik, dat heb ik zelf ook thuis liggen. Dit stuk hebben wij samen in de werkplaats in [plaats 1] opgesteld.[geïntimeerde] heeft mij, toen ik dat in mijn herinnering na enkele maanden vroeg, de € 27.000,- in contanten bij mij thuis in Utrecht terugbetaald. Daar is ook een stuk van opgemaakt; dat is het stuk dat u mij toont. Dit stuk had [geïntimeerde] al bij zich toen hij bij mij kwam.Het was logisch dat [geïntimeerde] mij benaderde om hem te helpen, omdat ik de enige beschikbare collega van [C] was. Als hij een ander ter plaatse om hulp had gevraagd zou het incident bij de leiding bekend zijn geraakt en dat had waarschijnlijk ertoe geleid dat hij zijn baan was kwijtgeraakt en/of van het project was gezet; je mocht daar namelijk niet zelf met een auto buiten het kamp komen. Als het geld niet aan de politie was betaald had [geïntimeerde] waarschijnlijk een paar maanden vast gezeten en ook dat zou flinke problemen hebben gegeven. De betaling van het geld aan de politie moest contant omdat ik het ook alleen contant beschikbaar had. Bovendien zou mijn europas daar niet gewerkt hebben."
4.16
Het hof acht [geïntimeerde] geslaagd in het hem opgedragen bewijs dat [getuige] hem in 2007 een bedrag van € 27.000,- heeft geleend en dat hij dit bedrag na de echtscheiding heeft terugbetaald. Daartoe geldt het volgende. [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij een verkeersongeluk in Angola heeft veroorzaakt, dat de politie aldaar € 30.000,- eiste voor zijn invrijheidstelling, dat hij [getuige] dit bedrag te leen heeft gevraagd, dat [getuige] heeft geregeld dat [collega] dit bedrag mee zou nemen naar Angola, dat uiteindelijk € 27.000,- aan de Angolese politie is betaald en dat hij voor deze oplossing heeft gekozen omdat hij niet wilde dat thuis en bij de leiding van het project bekend zou worden dat hij problemen had, omdat hij dan mogelijk ontslagen zou worden.
Deze verklaring van [geïntimeerde] vindt op essentiële punten steun in de verklaring van [getuige], die (eveneens) gedetailleerd heeft verklaard dat [geïntimeerde] in 2007 in Angola een verkeersongeluk heeft veroorzaakt waardoor hij aldaar in de gevangenis is beland, dat [geïntimeerde] hem gevraagd heeft hem € 30.000,- te lenen zodat hij vrij kon komen, dat [getuige] dit bedrag in contanten in zijn woning in Nederland had liggen, dat de inmiddels overleden collega [collega] het bedrag per vliegtuig naar Angola heeft vervoerd, dat uiteindelijk € 27.000,- aan de Angolese politie is betaald en dat hij het logisch vond dat [geïntimeerde] hem benaderde om te helpen, omdat wanneer hij een ander ter plaatse om hulp had gevraagd het incident bij de leiding bekend zou zijn geworden hetgeen er waarschijnlijk toe geleid zou hebben dat hij zijn baan zou verliezen. Voorts heeft [getuige] verklaard dat hij met [geïntimeerde] de afspraken over de terugbetalingen in de werkplaats in Angola op papier heeft gezet (productie G4 bij conclusie van antwoord) en dat hij het geleende bedrag in contanten van [geïntimeerde] terug heeft ontvangen, hetgeen eveneens op papier is vastgelegd in de 'overeenkomst teruggenomen en ontvangen van geldlening' d.d. 18 oktober 2008 (productie 5 bij akte uitlaten [geïntimeerde]).
Naar het oordeel van het hof is de verklaring van [getuige] zodanig sterk en betreft dit zodanig essentiële punten dat zij de verklaring van de partijgetuige [geïntimeerde] voldoende geloofwaardig maakt (vgl. HR 31 maart 1995,
NJ1997, 592). Dat, zoals [appellante] heeft gesteld, de verklaringen van [geïntimeerde] en [getuige] op enkele punten niet (geheel) met elkaar in overeenstemming zijn, doet naar het oordeel van het hof aan het voorgaande niet af. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de punten waarop de verklaringen (deels) van elkaar afwijken geen essentiële punten betreffen en dat bovendien rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop van ruim 4,5 jaar tussen het gebeurde en het afleggen van de verklaringen.
Aldus acht het hof, het geheel van voormelde verklaringen overziende, als vermeld, [geïntimeerde] geslaagd in zijn bewijsopdracht. Dit betekent dat de lening van [getuige] deel uitmaakt van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en dat, nu [geïntimeerde] de lening na de peildatum op 12 oktober 2008 heeft terugbetaald, [appellante] de helft van dit bedrag, zijnde € 13.500,- aan [geïntimeerde] dient te vergoeden.
De overige vorderingen
4.17
[geïntimeerde] heeft bij memorie na enquête gesteld dat hij nog een aantal vorderingen op [appellante] heeft uit hoofde van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. [geïntimeerde] is van mening dat in de verdeling nog betrokken dienen te worden de helft van de door [geïntimeerde] betaalde aanslag inkomstenbelasting 2006 ad. € 4.710,-, hetgeen neerkomt op € 2.355,-, de aflossing door [geïntimeerde] d.d. 19 maart 2008 van € 10.000,- op de hypotheek van de voormalige echtelijke woning, en de betaling na de peildatum door [geïntimeerde] van de premie, totaal € 584,- behorende bij de Falcon levensverzekering.
4.18
[appellante] heeft doen aanvoeren dat de overige vorderingen, zoals deze worden genoemd door [geïntimeerde], geen onderwerp waren van de bewijsopdracht van [geïntimeerde] en dat daar in dit stadium van de procedure geen beroep meer op kan worden gedaan. [appellante] betwist de vorderingen uitdrukkelijk en is van mening dat deze niet behoren in een memorie na enquête.
4.19
Voor zover [geïntimeerde] bij zijn memorie na enquête heeft gesteld dat tevens in de verdeling dienen te worden betrokken de belastingschuld inzake de inkomstenbelasting 2006, de aflossing die [geïntimeerde] stelt te hebben gedaan op de hypothecaire lening en de betalingen welke [geïntimeerde] stelt te hebben gedaan op de Falcon levensverzekering, is het hof van oordeel dat deze uitbreiding van het verweer, gelet op het stadium van de procedure waarin zij zonder nadere rechtvaardiging wordt geformuleerd, als in strijd met de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing moet blijven.
4.2
Het hof zal de voornoemde overige vorderingen van [geïntimeerde] dan ook buiten beschouwing laten.
De slotsom
4.23
Het hof zal, nu dat doelmatig voorkomt, het vonnis van 23 februari 2011 volledig vernietigen. Onder verwijzing naar de tussenarresten en het voorgaande zal het hof de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vaststellen als na te melden.
4.24
In de omstandigheid dat partijen gehuwd zijn geweest, ziet het hof aanleiding om de proceskosten in beide instanties te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissingHet gerechtshof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de tussenvonnissen van 27 januari 2010 en 17 november 2010;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Assen van 23 februari 2011;
en opnieuw rechtdoende:
- deelt toe aan [appellante] de inboedel die zij feitelijk onder zich houdt, zonder nadere verrekening met [geïntimeerde];
- deelt toe aan [geïntimeerde] de inboedel die hij feitelijk onder zich houdt, zonder nadere verrekening met [appellante];
- deelt toe aan [geïntimeerde] de Volkswagen tegen een waarde van € 3.250,-, en bepaalt dat deze wegens overbedeling € 1.625,- aan [appellante] dient te voldoen;
- deelt toe aan [geïntimeerde] de beleggingsrekening bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer 2] tegen een waarde van € 22.676,49, en bepaalt dat deze wegens overbedeling € 11.338,24 aan [appellante] dient te voldoen;
- deelt toe aan [geïntimeerde] de betaalrekening bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer 1] tegen een waarde van € 3.691,62,-, en bepaalt dat deze wegens overbedeling € 1.845,81 aan [appellante] dient te voldoen;
- deelt toe aan [geïntimeerde] de effectenportefeuille tegen een waarde van € 25.505,20, en bepaalt dat deze wegens overbedeling € 12.752,60 aan [appellante] dient te voldoen;
- deelt toe aan [geïntimeerde] de Falcon levensverzekering tegen een waarde van € 3.354,-, en bepaalt dat deze wegens overbedeling € 1.677,- aan [appellante] dient te voldoen;
- bepaalt dat [geïntimeerde] in verband met de voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2008 € 1.081,- aan [appellante] dient te betalen;
- bepaalt dat [appellante] in verband met de door [geïntimeerde] betaalde aanslag inkomstenbelasting 2007 een bedrag van € 3.273,- aan [geïntimeerde] dient te betalen;
- bepaalt dat [appellante] in verband met de door haar na de peildatum opgenomen bedragen van de betaalrekening bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer 1] € 7.445,73 aan [geïntimeerde] dient te betalen;
- bepaalt dat [appellante] in verband met de lening bij de heer [getuige] € 13.500,- aan [geïntimeerde] dient te betalen;
bepaalt dat partijen, zo nodig, nog dienen over te gaan tot de levering die vereist is voor overgang van het aan ieder van hen toegedeelde;
stelt vast dat [geïntimeerde] na verrekening van de over en weer verschuldigde bedragen tot het gemene beloop aan [appellante] nog een bedrag van € 6.100,92 moet betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf twee weken na dagtekening van dit arrest;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. G.M. van der Meer en mr. J.D.S.L. Bosch, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 augustus 2013.