Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
.Daarnaast is voor het betrekken van de periode tussen de eerste vergunningaanvraag van 2 april 2003 en de vergunningverlening op 20 januari 2004 geen plaats, omdat ook in de hypothetische situatie (de onrechtmatigheid weggedacht) [geïntimeerden] met deze periode zou zijn geconfronteerd. Voor zover, aldus nog steeds de Gemeente, [geïntimeerden] stelt dat de periode tussen de eerste vergunningaanvraag en de vergunningverlening deel zou moeten uitmaken van de schadeperiode omdat de Gemeente hem zou hebben geadviseerd de eerste vergunningaanvraag in te trekken, betwist de Gemeente (onder overlegging van een verklaring van 8 augustus 2012 van de heer [naam ambtenaar], destijds behandelend ambtenaar van de aanvraag voor een onbemand tankstation door [geïntimeerden]) dat zij dit advies zou hebben gegeven. Dit betekent, aldus de Gemeente (verwijzend naar een als productie 2 bij memorie van grieven overgelegde brief van
5.Slotsom
6.De beslissing
principaalhoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 1.513,- voor verschotten en op € 1.631,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
incidenteelhoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente vastgesteld op € 815,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;