ECLI:NL:GHARL:2013:6081

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
PIJ P13/0201
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2013. Het openbaar ministerie had beroep ingesteld tegen de afwijzing van de vordering tot verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor een termijn van zes maanden. De betrokkene, geboren in 1990 en verblijvende in een jeugdinrichting, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.A. Huibers. Tijdens de zitting op 20 juni 2013 zijn verschillende stukken besproken, waaronder adviezen van de jeugdinrichting en de reclassering. De jeugdinrichting adviseerde aanvankelijk de maatregel te verlengen, maar kwam later tot de conclusie dat intramuraal verblijf niet de oplossing zou zijn voor de problematiek van de jeugdige. De reclassering adviseerde ook om de maatregel niet te beëindigen, gezien de risico's van recidive en de noodzaak voor langdurige ambulante hulpverlening.

De raadsman van de jeugdige voerde aan dat de appelmemorie van de officier van justitie niet tijdig was ingediend, wat zou leiden tot een vormverzuim. Hij pleitte voor afwijzing van de vordering tot verlenging van de maatregel, vooral omdat de jeugdige inmiddels weer bij zijn zuster kon wonen en een studie en stage had. De advocaat-generaal verdedigde de late indiening van de appelmemorie en vroeg om verlenging van de maatregel met negen maanden, gezien de recente betrokkenheid van de jeugdige bij een nieuw strafbaar feit.

Het hof oordeelde dat, ondanks de termijnoverschrijding, de belangen van de jeugdige niet geschaad waren. Het hof besloot de beslissing van de rechtbank te vernietigen en de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen te verlengen met negen maanden, rekening houdend met de reeds verstreken tijd sinds de eerdere beslissing. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de raadsheren van het hof.

Uitspraak

PIJ P13/0201
Beslissing d.d. 4 juli 2013
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats, 1990],
verblijvende in [jeugdinrichting].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2013, houdende de afwijzing van de vordering van de verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van zes maanden.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2009, waarbij de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met bevel tot verpleging van overheidswege werd opgelegd;
  • het verlengingsadvies van de [jeugdinrichting], van 3 januari 2013;
  • het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
  • de beslissing waarvan beroep;
  • de memorie van appel van de officier van justitie, ingekomen bij de rechtbank op 8 mei 2013;
  • het voortgangsverslag van de reclassering van 10 juni 2013;
  • het reclasseringsadvies van [de reclassering], van 10 juni 2013;
  • de aanvullende informatie van de [jeugdinrichting], van 11 juni 2013;
  • de door de raadsman ter zitting overgelegde stukken.
Het hof heeft ter zitting van 20 juni 2013 gehoord de betrokkene, bijgestaan door zijn raadsman mr J.A. Huibers, advocaat te Amsterdam en de advocaat-generaal
mr E.J. Julsing-Nijenhuis..

Overwegingen:

Het advies van de [jeugdinrichting]
Bij de jeugdige is sprake van paranoïde en sociaal inadequaat gedrag in het kader van zowel hechtingsproblematiek als een pervasieve ontwikkelingsstoornis.De inrichting geeft aan dat op dit moment de bereidheid om mee te werken aan interventies vanuit een verplichtend kader redelijk tot goed is, maar dat de jeugdige aangeeft bij wegvallen van dat kader hulpverlening te zullen afwenden. Volgens de inrichting geeft dat laatste een directe verhoging van het algeheel risico. Het in de basis aanwezige wantrouwen naar anderen kan zowel zonder als in combinatie met middelen een verhoogd risico op recidive geven. Begeleiding door de reclassering (signalerend en coachend) en therapie aanbod door de [instelling] (cognitieve gedragstherapie en signalerend) acht de kliniek voorlopig noodzakelijk. Indien dit wegvalt is er sprake van een hoog risico. De inrichting verwacht dat de jeugdige bij afloop van de maatregel de begeleiding en behandeling, zoals reeds opgezet en uitgevoerd, direct zal stopzetten. [jeugdinrichting] adviseert de maatregel met 6 maanden te verlengen.
In het nadere advies van 11 juni 2013 komt de inrichting tot aan andere conclusie.
De aanwezige problematiek maakt het aangaan van behandelcontact lastig en verdieping in dit contact is uiterst moeizaam. Verwacht wordt dat de kern van de problematiek door intramurale behandeling niet zal afnemen of verdwijnen. Een verlenging van de maatregel met als gevolg een langer intramuraal verblijf, zal als gevolg hebben dat de jeugdige nog meer op zichzelf is teruggeworpen. Intramuraal verblijf zal naar verwachting juist luxerend zijn voor gediagnosticeerde waanstoornis met als gevolg een toename van achterdocht en wantrouwen en inzet van inadequate coping. Bij de jeugdige leeft de overtuiging dat “men” wat ingevuld kan worden met het fenomeen justitie, zijn toekomst nu wil afpakken.
De inrichting adviseert de maatregel niet te verlengen. Voor het welzijn van de jeugdige acht de inrichting het echter van essentieel belang dat er binnen een ander kader langdurige ambulante hulpverlening (begeleiding en behandeling) wordt geboden om zodoende bestaande risico’s onder controle te houden en/of te doen afnemen. Aangezien de jeugdige heeft aangegeven niet mee te zullen werken aan vrijwillige begeleiding en behandeling en ervan overtuigd lijkt te zijn geen hulpverlening nodig te hebben is een gedwongen kader aangewezen om maatwerk te leveren.
Het advies van de reclassering
De reclassering meldt in het voortgangsverslag dat zij in april 2013 bericht heeft ontvangen dat de jeugdige mogelijk betrokken was geweest bij een nieuw strafbaar feit. De politie heeft de jeugdige daarover op 24 april 2013 gehoord en de jeugdige is hechtenis genomen. Deze is op 26 april 2013 beëindigd en de jeugdige is voor een time-out van in beginsel twee weken overgebracht naar de [jeugdinrichting]. De time-out is verlengd met twee weken teneineinde te onderzoeken of tot en herstart van het STP kon worden overgegaan. Door het wegvallen van de woonplek en het ontbreken van zicht op een dagbesteding ziet de reclassering echter geen andere weg dan het ministerie te adviseren het STP stop te zetten.
De reclassering meldt in het advies dat het STP op 24 mei 2013 ten gevolge van vermeende recidive, na de time-out om voornoemde redenen beëindigd.
Gezien de conclusie van de jeugdinrichting, dat een langdurige ambulante behandeling en begeleiding in het vormgeven van het leven als jongvolwassene, met de juridische maatregel PIJ als stok achter de deur, het meest passend lijkt, heeft de reclassering geadviseerd de maatregel niet te beëindigen.
Nader onderzoek om resocialisatie in de vorm van STP te realiseren lijkt de reclassering het beste. De reclassering acht een verlenging van de maatregel met minimaal zes maanden nodig
Het standpunt van de jeugdige en zijn raadsman
De raadsman heeft vooropgesteld dat de appelmemorie van de officier van justitie niet binnen 14 dagen na het instellen van het hoger beroep is ingediend. Er is dus sprake van een vormverzuim. De raadsman heeft zich wat betreft dit vormverzuim gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Volgens de raadsman heeft de officier van justitie in de appelmemorie een onjuiste weergave gegeven van het strafbare feit waarvan de jeugdige thans wordt verdacht.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het advies van [jeugdinrichting] van 11 juni 2013 en gesteld dat het hof het advies van de reclassering dient te passeren, aangezien de reclassering zich na het terugplaatsen van de jeugdige in [jeugdinrichting] gedurende twee maanden niets meer van zich heeft laten horen.
De jeugdige kan weer bij zijn zuster gaan wonen. De studie en de stage vormen zijn dagbesteding.
Primair heeft de raadsman verzocht de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de maatregel af te wijzen.
Indien de nieuwe strafzaak van de jeugdige van belang is voor de beslissing over de vordering tot verlenging dan zou gekozen kunnen worden voor een aanhouding van de zaak totdat de strafzaak is afgerond.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de late inzending van de appelmemorie aangevoerd dat er voor het inzenden van de appelmemorie intern door het openbaar ministerie nader overleg is geweest over de omstandigheid dat de jeugdige betrokken is geweest bij een strafbaar feit en dat dit enige tijd heeft genomen. De belangen van de jeugdige zijn hierdoor niet geschaad.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen. Kort voor de behandeling bij de rechtbank is de jeugdige betrokken geweest bij een mishandeling.
De jeugdinrichting [jeugdinrichting] heeft in het nadere advies aangegeven de maatregel niet te verlengen, maar wel daaraan voorwaarden te verbinden. De advocaat-generaal geeft aan dat dit advies toch een verlenging van de maatregel kan inhouden.
Als de jeugdige buiten is dan is men over hem tevreden. Het gaat erom dat de jeugdige nog verder behandeld wordt.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de maatregel met negen maanden te verlengen.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat de maatregel onder meer is opgelegd ter zake van poging tot moord.
Het hof is van oordeel dat, hoewel de appelmemorie niet binnen de voorgeschreven termijn is ingediend, de door de advocaat-generaal daarover gegeven reden van late inzending op zichzelf begrijpelijk is en dat de jeugdige niet in zijn belangen is geschaad nu de verdediging ruim voor de behandeling ter terechtzitting in het bezit van de appelmemorie is gesteld. Het hof verbindt aan de termijnoverschrijding geen gevolgen.
Het hof is voorts van oordeel dat reeds op grond van het feit dat de jeugdige thans wordt verdacht van het plegen van een nieuw strafbaar feit, voldoende reden is om de vordering van de officier van justitie toe te wijzen. Daarbij is niet van belang in welke mate de jeugdige bij dit feit betrokken is geweest en welk aandeel hij daarin heeft gehad.
Het door de raadsman gedane verzoek om de behandeling van zaak in afwachting van de afhandeling van de strafzaak van de jeugdige aan te houden, wordt gelet hierop afgewezen.
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen en de duur van de verlenging van de maatregel stellen op negen maanden, gelet op de reeds verstreken tijd sinds de beslissing van de rechtbank.

Beslissing

Het hof:
Wijst af het verzoek tot schorsing van de behandeling met voormeld doel.
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2013 met betrekking tot de betrokkene [betrokkene].
Verlengt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van negen maanden.
Aldus gedaan door
mr E.A.K.G. Ruys als voorzitter,
mr P.A.H. Lemaire en mr R. de Groot als raadsheren,
en drs. M.G.E. Tervoort en drs. T. van Iersel als raden,
in tegenwoordigheid van D.P. Post als griffier,
en op 4 juli 2013 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.