4.4In het onderhavige geval moet ervan worden uitgegaan dat Meeùs c.s. ten tijde van het aanvragen van het faillissement opeisbare vorderingen op [appellant] hadden van respectievelijk € 333,35 en € 2.557,56 (€ 1.362,25 vermeerderd met rente en kosten tot en met 13 september 2007). [appellant] heeft weliswaar aangevoerd dat hij bevoegd was de premiebetaling op te schorten, omdat Meeùs in verzuim was met het in behandeling nemen van de schademeldingen naar aanleiding van de inbraken op 20 november 2005 en 3 januari 2006 en dat hij gezien de later getroffen regelingen niet in verzuim was, maar in dat standpunt kan hij niet worden gevolgd.
Om te beginnen heeft [appellant] zijn stelling dat hij daags na de inbraken melding heeft gedaan bij Meeùs en schadeformulieren heeft ingediend, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Meeùs, onvoldoende onderbouwd. Zo heeft [appellant] niet nader toegelicht hoe en wanneer hij precies de schadeformulieren bij Meeùs heeft ingediend, heeft hij niet vermeld of daarbij ook al de politierapporten waren gevoegd en heeft hij ook geen kopieën van ingediende schadeformulieren uit die periode overgelegd.
Bovendien hebben partijen een regeling getroffen, zoals vastgelegd in de brief van Schoone Lei Incassodiensten van 9 oktober 2006, die erop neerkwam dat [appellant] het bedrag van € 1.973,40 (de totale premieachterstand tot dat moment plus 50% van de gemaakte kosten en de wettelijke rente) zou voldoen. Weliswaar is daarbij ook de afspraak gemaakt dat Meeùs de schade naar aanleiding van inbraak in behandeling zou nemen, maar de betaling van de premieachterstand door [appellant] is daarvan blijkens de brief niet afhankelijk gesteld. In de brief wordt namelijk verzocht om het openstaande bedrag van € 1.973,40 vóór 18 oktober 2006 te betalen, terwijl in de brief tevens wordt vermeld dat Meeùs heeft toegezegd zich in te spannen de kwestie van de schade naar aanleiding van de inbraak dat jaar af te handelen “indien dat binnen haar mogelijkheden ligt”. Gelet daarop kan niet worden geoordeeld dat [appellant] bevoegd was zijn betalingsverplichting op te schorten omdat Meeùs haar daartegenover staande verplichting niet nakwam. Daar komt nog bij dat [appellant] niet heeft betwist dat Meeùs hem ter uitvoering van de gemaakte afspraken een schadeformulier heeft toegezonden, maar dat hij dit vervolgens niet heeft ingevuld en bij Meeùs heeft ingediend. Dat Meeùs haar verplichting om de schades in behandeling te nemen op dat moment niet nakwam, valt daarom niet in te zien. Van een opeisbare vordering van [appellant] op Meeùs (en/of Meeùs Assurantiën Midden B.V.), die voldoende samenhang had met zijn verbintenis tot betaling om opschorting van de betaling te rechtvaardigen, is verder ook geen sprake.
Nadat:
a. [appellant] vervolgens bij vonnis van 17 januari 2007 door de kantonrechter was veroordeeld tot betaling van het achterstallige premiebedrag met rente en kosten,
b hij niet aan deze veroordeling voldeed,
c. op zijn mededeling aan Meeùs dat hij pas tot betaling van achterstallige premies zou overgaan nadat zijn schadeclaim zou zijn uitgekeerd was geantwoord dat Meeùs nog altijd geen ingevuld schadeformulier had ontvangen, en
d. de advocaat van Meeùs ten slotte aan [appellant] had meegedeeld dat hij een laatste gelegenheid kreeg om het verschuldigde te betalen, bij gebreke waarvan zijn faillissement zou worden aangevraagd,
hebben partijen tijdens een bespreking op 21 november 2007 nogmaals een (betalings)regeling getroffen. Deze hield in dat [appellant] de achterstand in premiebetalingen zou inlopen met € 500,- per maand. Ten aanzien van de afhandeling van de schadeclaims hebben partijen afgesproken dat [appellant] de schadeformulieren, die hem opnieuw ter hand werden gesteld, volledig zou invullen en retourneren, waarna Meeùs de schades bij de verzekeraars zou aanmelden. [appellant] zou ook een kopie van de politierapporten opvragen. [appellant] heeft niet betwist dat de betalingsverplichting ingevolge deze regeling direct inging. Vaststaat dat hij desondanks niet tot betaling is overgegaan; noch ten tijde van de indiening van de faillissementsaanvraag op 24 december 2007, noch ten tijde van de behandeling ervan op 16 januari 2008 en 13 februari 2008 had hij aan de regeling voldaan. Dat [appellant] in dat stadium bevoegd was zijn betalingsverplichting op te schorten, valt hoe dan ook niet in te zien. [appellant] stelt weliswaar dat hij het schadeformulier direct na 21 november 2007 heeft ingeleverd, maar hij erkent ook dat hij daarbij geen kopie van de gevraagde politierapporten heeft verstrekt, zoals was afgesproken. Bovendien moest Meeùs na ontvangst van de benodigde stukken de schadeclaims nog in behandeling kunnen nemen. [appellant] heeft niet duidelijk gemaakt in welk opzicht Meeùs, gegeven de gemaakte afspraken, in deze fase in gebreke zou zijn geweest. Zijn standpunt dat hij vanwege de getroffen regeling niet (meer) in verzuim was, gaat ten slotte ook niet op, nu hij die regeling zelf niet is nagekomen.