ECLI:NL:GHARL:2013:5989

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
200.058.877
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering bij onjuiste informatieverstrekking bij aandelenverkoop

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van Napa B.V. tegen Exploitatiemaatschappij [geïntimeerde sub 1] B.V. De zaak betreft de verkoop van een aandelenpakket en de vraag of de wederpartij onjuiste informatie heeft verstrekt over de financiële situatie van het bedrijf Dox. Napa B.V. stelde dat [geïntimeerde sub 2] tijdens een gesprek op 11 augustus 2008 onjuiste informatie had gegeven, wat leidde tot de vordering om schadevergoeding. Het hof oordeelde dat Napa niet in het bewijs was geslaagd dat er onjuiste informatie was verstrekt of dat [geïntimeerde sub 2] op de hoogte was van de slechte financiële situatie van Dox. De getuigenverklaringen ondersteunden de stellingen van Napa niet voldoende, en het hof concludeerde dat de primaire en subsidiaire vorderingen van Napa moesten worden afgewezen.

Daarnaast werd een aanvullende vordering van Napa besproken, waarin werd verzocht om te verklaren dat [geïntimeerde sub 1] de schulden van Dox, ontstaan voor 11 augustus 2008, voor zijn rekening zou nemen. Het hof oordeelde dat de tekst van de koopovereenkomst niet voldoende steun bood voor deze vordering, en dat Napa geen aanvullende feiten had aangedragen om deze uitleg te onderbouwen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Zutphen en veroordeelde Napa in de kosten van het hoger beroep.

De uitspraak werd gedaan op 13 augustus 2013 door de eerste kamer van het hof, en de kosten voor de procedure werden vastgesteld op een totaal van € 3.466,-, inclusief griffierecht en salaris advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.058.877
(zaaknummer rechtbank Zutphen 103861)
arrest van de eerste kamer van 13 augustus 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Napa B.V.,
gevestigd te Vught,
appellante,
hierna: Napa,
advocaat: mr. R.H. van Muijen,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Exploitatiemaatschappij [geïntimeerde sub 1] B.V.,
gevestigd te Doetinchem,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats], gemeente Bronckhorst,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk [geïntimeerde sub 1] c.s., en afzonderlijk ‘[geïntimeerde sub 1]’ respectievelijk ‘[geïntimeerde sub 2]’,
advocaat: mr. F.G. Verstraaten.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 15 januari 2013 hier over. Het verdere verloop blijkt uit het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 april 2013. [geïntimeerde sub 1] c.s. hebben afgezien van contra-enquête.
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Het hof verwijst naar en blijft bij zijn tussenarrest van 15 januari 2013. Daarbij heeft het hof Napa toegelaten te bewijzen dat [geïntimeerde sub 2] tijdens het gesprek op 11 augustus 2008 onjuiste informatie heeft verstrekt als bedoeld in rechtsoverweging 4.6 (te weten dat de balans van 31 maart 2008 een getrouw en actueel beeld gaf van de financiële toestand van [D] en dat [D] in staat was ‘de eigen broek op te houden’), alsmede feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [geïntimeerde sub 2] en/of [geïntimeerde sub 1] al voor het sluiten van de koopovereenkomst wist(en) of behoorde(n) te weten dat de financiële situatie van [D] slecht was.
2.2
Napa heeft daartoe drie getuigen doen horen, te weten [geïntimeerde sub 2], [B] (destijds bestuurder en mede-aandeelhouder van [D]) en N.W.[V] (directeur en aandeelhouder van Napa).
2.3
[geïntimeerde sub 2] heeft, samengevat weergegeven, als volgt verklaard. Hij had zijn aandelen in [D] in april/mei 2008 verkregen ter voldoening van een vordering die hij op [D] Nederland had. Vanaf het begin heeft hij [B] laten weten dat hij van de aandelen afwilde omdat hij niet thuis was in de textiel. Hij heeft [B] gevraagd of hij iemand wist die de aandelen wilde kopen. Begin augustus 2008 nam[V] contact met hem op. Zij hebben een afspraak gemaakt voor 11 augustus 2008.[V] presenteerde zich daarbij als een expert: hij zei dat hij [D] had opgericht en met [B] had gesproken, hij had de balans bij zich en er hoefde alleen over geld gesproken te worden. [geïntimeerde sub 2] heeft[V] in dat gesprek gezegd dat de balans het enige was wat hij had. Ze hebben de balans niet doorgenomen en over de bedrijfsvoering is ook niet gesproken. Hij kan zich niet herinneren dat gesproken is over de vraag of [D] in staat was de eigen broek op te houden. [geïntimeerde sub 2] wist niets van de huuropzegging. Hij was eind mei 2008 een keer voor een dag op en neer naar Tsjechië geweest om in [D] rond te kijken, zag dat er gewerkt werd, en hoorde dat er een betalingsregeling was getroffen met de belastingdienst. Dat laatste heeft hij tijdens het gesprek op 11 augustus 2008 aan[V] gezegd. Verder wist hij niets van het bedrijf.
2.4
[B] heeft bevestigd dat [geïntimeerde sub 2] vanaf het begin aangaf dat hij van zijn aandelen afwilde omdat hij geen affiniteit had met de textielbranche en dat hij met [geïntimeerde sub 2] nooit heeft gesproken over de bedrijfsvoering. Hij heeft verklaard dat hij[V] heeft benaderd voor de aandelen van [geïntimeerde sub 2], omdat hij wist dat[V] eigenaar van [D] was geweest. Hij heeft[V] voor diens gesprek met [geïntimeerde sub 2] verteld hoe er gewerkt werd, heeft hem cijfers gepresenteerd en neemt aan dat hij[V] gezegd heeft dat hij geld gestort had in de onderneming (maar weet dat niet meer zeker). Op het moment dat[V] de aandelen overnam van [geïntimeerde sub 2] dacht [B] nog dat de fabriek levensvatbaar was. Hij weet niet of hij de huuropzegging (waarvan hij niet meer weet of het een gehele of gedeeltelijke was) met [geïntimeerde sub 2] gedeeld heeft.
2.5
[V] heeft verklaard dat hij, nadat hij door [B] benaderd was met de vraag of hij interesse had in het aandelenpakket van [geïntimeerde sub 2], met [B] heeft gesproken. Daarbij gaf [B] hem een balans die ze samen besproken hebben. Nadien heeft hij met [geïntimeerde sub 2] gesproken.[V] heeft tegenover allebei zijn twijfels over de balans geuit maar weet niet meer wat ze daarop gezegd hebben. De kernvraag voor hem was of het bedrijf zichzelf kon bedruipen. Ondanks dat [geïntimeerde sub 2] in een andere branche zat gaf hij aan dat [D] dat kon; [D] kon haar eigen broek ophouden. Hij heeft met [geïntimeerde sub 2] minimaal een uur over de waardering van [D] gesproken. Hij gaat ervan uit dat [geïntimeerde sub 2] op de hoogte was van de omstandigheden, hij had namelijk 55% van de aandelen en was er ook nog recentelijk geweest.
2.6
Het hof stelt ten aanzien van de waardering van het bewijs voorop dat[V], als bestuurder van Napa, als partijgetuige is aan te merken. Dat brengt met zich dat zijn getuigenverklaring alleen bewijs in het voordeel van Napa kan opleveren indien zij strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Daarvan is alleen sprake indien aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken. In deze zaak is er geen sprake van dergelijke aanvullende bewijzen. Uit de getuigenverklaringen van [geïntimeerde sub 2] en [B], zoals hierboven samengevat weergegeven, kan niet worden afgeleid dat [geïntimeerde sub 2] heeft gezegd dat de balans van 31 maart 2008 een getrouw en actueel beeld gaf van de financiële toestand van [D] en dat [D] in staat was de eigen broek op te houden. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat [geïntimeerde sub 2] (of [geïntimeerde sub 1]) al voor het sluiten van de koopovereenkomst wist of behoorde te weten dat de financiële situatie van [D] slecht was. Dat laatste wordt overigens ook door[V] niet met voldoende duidelijkheid/zekerheid verklaard. Ook overigens bevat het dossier geen aanvullende bewijzen die de verklaring van[V] voldoende geloofwaardig maken.
2.7
Nu niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde sub 2] tijdens de bespreking van 11 augustus 2008 onjuiste informatie heeft verstrekt dan wel informatie heeft verzwegen, moeten de op die stelling gebaseerde primaire en subsidiaire vorderingen worden afgewezen.
2.8
Wat betreft de aanvullende vordering van Napa dat voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerde sub 1] de schulden van [D] welke hun oorsprong vinden voor 11 augustus 2008 voor haar rekening neemt, tegen de afwijzing waarvan grief 5 is gericht, overweegt het hof nog als volgt. In de koopovereenkomst van 11 augustus 2008 hebben partijen opgenomen: “Beide partijen komen verder overeen dat alle eventuele verantwoordelijkheden en/of aansprakelijkheden die niet het gevolg zijn van de normale bedrijfsvoering en die hun oorsprong vinden voor 11-8-2008 met eventuele gevolgen na 11-8-2008 voor rekening van de verkopende partij zijn.”
Napa heeft gesteld dat uit deze bepaling blijkt dat [geïntimeerde sub 1] instond voor alle schulden van [D], ontstaan voor 11 augustus 2008. [geïntimeerde sub 1] c.s. hebben dit gemotiveerd betwist. Nu, anders dan Napa betoogt, in de tekst van die bepaling niet valt te lezen dat [geïntimeerde sub 1] zou instaan voor álle schulden ontstaan voor 11 augustus 2008, en Napa geen nadere feiten heeft gesteld die deze uitleg kunnen schragen, terwijl zij evenmin heeft gesteld dat sprake is van ‘verantwoordelijkheden en/of aansprakelijkheden die niet het gevolg zijn van de normale bedrijfsvoering’, kan ook deze vordering niet worden toegewezen.

3.De slotsom

3.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
3.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Napa in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
3.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] c.s. zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.150,-
- salaris advocaat
€ 2.316,-(2 punten x tarief III)
Totaal € 3.466,-

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zutphen van 2 december 2009;
veroordeelt Napa in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] c.s. vastgesteld op € 1.150,- voor griffierecht en op € 2.316,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, L.J. de Kerpel-van de Poel en H.L. Wattel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2013.