Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de stichting,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
verder te noemen: BBHR.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
€ 55,-) volgens het tarief van het Landelijk Overleg Kantonrechters (verder te noemen LOK), alsmede een vergoeding van alle kosten en extra uren van € 1.500,- ter zake in het “afgelopen” weekeinde verrichte werkzaamheden ten behoeve van de rechthebbende.
€ 3.800,- af te wijzen, primair vast te stellen dat de stichting de bewindvoering onbehoorlijk heeft uitgevoerd en dat de stichting aansprakelijk is voor eventuele door hem geleden schade en, subsidiair, een onderzoek te gelasten naar de taakuitvoering van de stichting en de stichting te veroordelen in de kosten van die procedure.
- vastgesteld dat de stichting tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder
5.De motivering van de beslissing
,-.Volgens de stichting kan de kantonrechter naar redelijkheid en billijkheid een tijdsbesteding vaststellen. Er moesten ook extra werkzaamheden door de stichting worden verricht aangezien de rechthebbende de boel bewust belazerde. Zo bleek rechthebbende ineens een andere bankrekening te hebben waarop zijn uitkering werd gestort, bleek hij getrouwd te zijn en duurzaam samen te leven, had hij een auto gekocht, en waren er andere incidenten. Voorts heeft er tot twee keer toe een stabilisatie van de schulden plaatsgevonden welke veel tijd en energie hebben gekost. Alle schuldeisers moesten actief worden benaderd om er voor te zorgen dat er geen invorderingsmaatregelen werden getroffen zoals het leggen van beslag op inkomsten en/of vermogen. Voorts dient over de toegekende bedragen nog opslag wegens BTW plaats te vinden, aldus nog steeds de stichting.
De rechthebbende betwist het voorgaande en stelt dat het op de weg van de stichting had gelegen om voorafgaand aan de verrichte werkzaamheden een machtiging aan de kantonrechter te vragen, zoals uit de aanbevelingen van het LOK volgt, en dat de kantonrechter terecht de door de stichting gevraagde vergoeding heeft afgewezen.
De Aanbevelingen meerderjarigenbewind (verder te noemen aanbevelingen) van het LOK vermelden uitdrukkelijk dat de daarin voorziene opslag van 20% van het tarief voor één persoon niet geldt als slechts de goederen van één van de echtgenoten of samenlevenden onder bewind staan, hetgeen hier het geval is. Wat er ook zij van de stelling van de stichting dat de rechthebbende, ondanks het feit dat hij deed voorkomen alsof hij alleenstaand was, samenwoonde, hetgeen veel problemen opleverde met onder andere de sociale dienst en met de schulden van de partner van de rechthebbende: de stichting was alleen bewindvoerder over de goederen van de rechthebbende, niet ook over de goederen van zijn partner. Het hof is van oordeel dat de stichting onvoldoende gronden en argumenten heeft aangevoerd waarom in dit geval zou moeten afgeweken van de aanbevelingen van het LOK. Met de kantonrechter is het hof dan ook van oordeel dat er geen aanleiding is om een beloning toe te kennen aan de stichting conform het tarief voor een echtpaar/economische eenheid, zodat dit verzoek moet worden afgewezen.
Het hof ziet evenmin aanleiding om een extra vergoeding vast te stellen voor het stabiliseren van de schuldensituatie en voor het optreden als gemachtigde in procedures die tegen de rechthebbende waren aangespannen tegen een uurtarief van € 60,- maal 67, zoals de stichting heeft verzocht. Op grond van de aanbevelingen van het LOK kunnen buitengewone werkzaamheden alleen worden gedeclareerd met voorafgaande machtiging van de toezichthoudende kantonrechter. Nu deze machtiging ontbreekt en uit de stukken niet duidelijk is geworden of en zo ja, hoeveel tijd is besteed aan extra werkzaamheden en wat die werkzaamheden precies inhielden, is het hof met de kantonrechter van oordeel dat ook dit verzoek moet worden afgewezen.
Grief 1 faalt dan ook.
De rechthebbende betwist hetgeen door de stichting is gesteld en stelt dat de stichting wist dat hij niet was verzekerd voor zorgkosten. Zijn huisarts had de stichting daarvan op de hoogte gesteld. Het klopt dat er bijzondere verzekeringen zijn voor mensen met schulden bij de zorgverzekeraar maar die moeten wel worden afgesloten. Uit niets blijkt dat de stichting zodanige verzekering heeft afgesloten. Met betrekking tot de bankrekening is het zo dat de kantonrechter een aparte beheerrekening bedoelt waarop de bewindvoerder de inkomsten en uitgaven beheert. Indien dat zou zijn gedaan had heel gemakkelijk inzichtelijk kunnen worden gemaakt wat de inkomsten en uitgaven waren voor en van hem, aangezien dit uit de bankafschriften zou blijken.
Door de stichting is niet weersproken dat de premie zorgverzekering niet altijd betaald werd. Uit informatie van de internetsite van het College Zorgverzekeraars (CVZ) blijkt dat indien de premie niet betaald wordt de verzekerden verzekerd blijven voor het basispakket, maar niet voor de aanvullende verzekeringen aangezien die tot de particuliere verzekeringen behoren. Het hof is van oordeel dat door het niet betalen van de premie de rechthebbende risico heeft gelopen doordat hij niet aanvullend tegen ziektekosten verzekerd was en dat de stichting zorg had moeten dragen voor de premieafdracht. De stichting heeft onvoldoende stukken overgelegd om haar standpunt dat zij te dezer zake voldoende inspanning heeft verricht te kunnen onderbouwen.
Met betrekking tot het nalaten door de stichting van het openen van een bankrekening op naam van de rechthebbende overweegt het hof het volgende.
Ingevolge artikel 1:436 lid 4 BW is de bewindvoerder verplicht, tenzij de kantonrechter anders bepaalt, zo spoedig mogelijk een rekening te openen bij een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen. Verder is de bewindvoerder verplicht om uitsluitend voor de betalingen die hij bij de vervulling van zijn taak verricht of ontvangt zoveel mogelijk van die rekening gebruik te maken. Één van de kerntaken van een professionele bewindvoerder is dat hij zorg draagt voor de ontvangst van inkomsten en het doen van uitgaven op de wijze als in de wet aangegeven, dus met gebruikmaking van een bankrekening op naam van de rechthebbende. Het hof is dan ook met de kantonrechter van oordeel dat het de stichting valt aan te rekenen dat zij heeft nagelaten een bankrekening op naam van de rechthebbende te openen vanaf het moment dat de rechthebbende zich had ingeschreven bij de gemeente Houten, te weten mei 2009. Hetgeen de stichting in hoger beroep heeft aangevoerd waarom zij heeft nagelaten een bankrekening te openen doet daaraan niet af.
Grief 2 faalt eveneens.
5.6 De advocaat van de stichting heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat de stichting geen verweer voert tegen hetgeen door de rechthebbende in incidenteel beroep is verzocht met betrekking tot de vaststelling van schadevergoeding en de proceskostenveroordeling. Dat betekent dat deze verzoeken voor toewijzing gereed liggen. Het hof zal de door de rechthebbende verzochte schadevergoeding aan hem van niet ontvangen tegoeden van € 7.233,37 en € 1.309,13 betreffende niet ontvangen bijzondere bijstand, toewijzen.
Met betrekking tot eventuele door de rechtbank niet behandelde verweren van de stichting ten aanzien van de schadevergoeding en de proceskostenveroordeling overweegt het hof nog dat, gezien de ongeorganiseerdheid en incompleetheid van het procesdossier, die voor risico van de stichting dienen te komen, het hof niet in staat is deze eventuele niet behandelde verweren op te sporen en te beoordelen.
6.De slotsom
7.De beslissing
begroot op € 1.271,- voor de procedure in eerste aanleg;
begroot op € 1.264,-;