In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de besloten vennootschap [A] B.V. voor de schade die [C], de (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder van [A], heeft geleden na een ongeval met een heftruck op 4 januari 2010. Tijdens werkzaamheden in de fabriek van [A] raakte [C] bekneld tussen de heftruck en een opslagtank. [A] had haar aansprakelijkheid voor ongevallen met heftrucks verzekerd bij [B] N.V. [C] vorderde dat [A] aansprakelijk werd gesteld voor het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade. De rechtbank Zutphen oordeelde dat [A] 75% van de schade moest vergoeden, maar [A] c.s. gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de grieven van [A] c.s. beoordeeld. Het hof concludeerde dat [C] als derde in de zin van artikel 6:173 BW kan worden aangemerkt, en dat er geen grond is om hem de bescherming van dit artikel te onthouden. Het hof oordeelde dat de heftruck niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden mocht stellen, en dat de veiligheden van de heftruck niet goed functioneerden. Het hof verwierp de argumenten van [A] c.s. dat er sprake was van een acuut optredend gebrek en dat [C] zelf verantwoordelijk was voor het onderhoud van de heftruck.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd voor zover het [A] aansprakelijk verklaarde voor de schade van [C], maar vernietigde het de beslissing dat [C] 25% van de schade zelf moest dragen. Het hof heeft [A] c.s. veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van vennootschappen ten aanzien van de veiligheid van hun werkmaterialen en de bescherming van hun werknemers.