ECLI:NL:GHARL:2013:5856
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de rechtsverhouding tussen partijen bij overeenkomst van opdracht of arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsverhouding tussen een appellant en ProRail B.V. De appellant, vertegenwoordigd door mr. K.G. van de Streek, had in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen ProRail, die door de kantonrechter waren afgewezen. De appellant stelde dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst, terwijl ProRail betoogde dat het ging om een overeenkomst van opdracht. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de inhoud van de overeenkomsten en de wijze waarop deze in de praktijk werden uitgevoerd. Het hof concludeerde dat beide partijen bij het sluiten van de overeenkomst in 2007 een overeenkomst van opdracht voor ogen hadden, en niet een arbeidsovereenkomst. Het hof oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van een gezagsverhouding die kenmerkend is voor een arbeidsovereenkomst. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de kantonrechter. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die door ProRail waren gemaakt.