In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder, appellante, had in eerste aanleg verzocht om een omgangsregeling te vernietigen die door de rechtbank was vastgesteld, waarin de vader eenmaal per maand onder begeleiding van het Omgangscentrum Drenthe omgang met de kinderen had. De moeder stelde dat de vader sinds april 2012 geen contact meer met de kinderen had gehad en dat hij geen verantwoordelijkheid nam. De vader, geïntimeerde, voerde aan dat hij zijn kinderen miste en dat het schadelijk zou zijn voor de kinderen om geen contact met hem te hebben.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende initiatieven had genomen om contact met de kinderen te herstellen en dat hij zich niet had aangemeld bij het Omgangscentrum. De vader had ook niet gereageerd op pogingen van de Raad voor de Kinderbescherming om contact met hem te krijgen. Het hof concludeerde dat het in het belang van de kinderen was dat zij konden vertrouwen op een omgangsregeling die daadwerkelijk zou worden nageleefd. Gezien de gedragingen van de vader in het verleden, achtte het hof het niet aannemelijk dat de vader een omgangsregeling zou naleven, wat de omgang onvoorspelbaar en onveilig zou maken voor de kinderen.
Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het de omgangsregeling betrof en de vader het recht op omgang met de kinderen ontzegd. Het hof benadrukte dat een ontzegging van omgang tijdelijk is en dat beide ouders moeten werken aan het wegnemen van de gronden voor de ontzegging. De moeder werd aangespoord om de kinderen op neutrale wijze over hun vader te informeren en, indien nodig, hulpverlening in te schakelen.