ECLI:NL:GHARL:2013:5714

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
200.097.783-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onverschuldigde betaling en contractsoverneming in de context van een VvE

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van een uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellante, een Vereniging van Eigenaren (VvE), had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die als administrateur was benoemd. De VvE vorderde terugbetaling van beheerskosten en andere kosten die aan de administrateur waren betaald, met de stelling dat deze betalingen onverschuldigd waren gedaan. De rechtbank had de vordering afgewezen, omdat het ontslag van de administrateur niet op de juiste wijze was gegeven en er onvoldoende bewijs was dat de kosten onterecht waren betaald.

In hoger beroep heeft de VvE haar grieven tegen de afwijzing van de vordering herhaald. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de VvE niet had aangetoond dat de administrateur niet de juiste rechtsverhouding had. Het hof oordeelde dat de VvE geen bewijs had geleverd dat de administrateur niet bevoegd was om de beheersovereenkomst te beëindigen. Het hof heeft echter wel geoordeeld dat de VvE recht had op terugbetaling van een deel van de gevorderde bedragen, omdat deze op basis van onverschuldigde betaling konden worden teruggevorderd. De vordering tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de VvE niet had aangetoond dat er een verbintenis was geschonden. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

De uitspraak van het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en kende de VvE een bedrag van € 2.894,81 toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf een bepaalde datum. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.097.783/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 490766/11-934)
arrest van de eerste kamer van 30 juli 2013
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te Groningen,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde].,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 14 april 2011 en 8 september 2011 van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 11 november 2011,
  • de memorie van grieven met producties.
2.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:
"bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, de op 8 september 2011 (…) gewezen vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellante te betalen een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."

3.De feiten

3.1
Met de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverwegingen 1.2 tot en met 1.5 van het vonnis, waarvan beroep, is [appellante] het eens, zo heeft zij onder punt 8 van de memorie van grieven verklaard, en daarom heeft zij daartegen geen grief ingediend.
Deze feiten zijn als volgt.
3.2
[appellante] behartigt de belangen van de eigenaren van de appartementsrechten aan [adres].
3.3
De ledenvergadering van [appellante] heeft [geïntimeerde] op 12 september 2007 benoemd tot administrateur, welke functie nu in de wet wordt aangeduid als bestuurder.
Uit hoofde van die functie voerde [geïntimeerde] voor haar de financiële administratie, welke administratie zich bevond op het kantoor van [geïntimeerde].
3.4
Bij brief van 9 juli 2010 heeft het bestuur van [appellante], zonder daarover vooraf met [geïntimeerde] te spreken, met onmiddellijke ingang de samenwerking met haar opgezegd.
3.5
Op 22 oktober 2010 heeft de (buitengewone) ledenvergadering van [appellante] een nieuwe administrateur benoemd.

4.De vordering en beoordeling daarvan in eerste aanleg

4.1
[appellante] heeft terugbetaling gevorderd van de vooruit betaalde beheerskosten over de periode van 1 augustus 2010 tot en met 31 december 2010, de in rekening gebrachte bijdrage voor boekhoudsysteem TwinQ2010 en een schadepost voor herstel van de administratie, vermeerderd met wettelijke handelsrente daarover en met buitengerechtelijke kosten, een en ander onvoorwaardelijk beperkt tot € 5.000,- met wettelijke handelsrente daarover vanaf 25 januari 2011, de datum van dagvaarding.
4.2
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen na te hebben overwogen dat het ontslag onbevoegd is gegeven: niet is gebleken dat de daartoe bevoegde vergadering van eigenaars op 9 juli 2010 de administrateur heeft ontslagen, terwijl uit de notulen van 22 oktober 2010 niet blijkt van bekrachtiging.
Ook in 2009 zijn kosten voor het boekhoudprogramma in rekening gebracht en over dat jaar heeft de ledenvergadering decharge verleend aan de administrateur. Daarmee is onvoldoende aannemelijk dat die kosten over 2010 ten onrechte zijn betaald. Omdat niet van verzuim is gebleken, is de gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar. [geïntimeerde] heeft bovendien niet de gelegenheid gekregen de boekhouding af te werken omdat [appellante] onmiddellijke afgifte eiste.

5.De bespreking van de grieven

5.1
Met drie grieven, waarvan de eerste uiteenvalt in drie onderdelen, valt [appellante] het eindvonnis van de kantonrechter aan.
Grief 1keert zich tegen de afwijzing van de drie onderdelen van haar geldvordering,
grief 2tegen de afwijzing van buitengerechtelijke kosten en
grief 3tegen de proceskostenveroordeling.
Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
5.2
In afwijking van de door [appellante] erkende feiten voert zij in haar memorie van grieven aan, dat [geïntimeerde] al op 6 augustus 2000 door de ledenvergadering van [appellante] tot administrateur is benoemd (randnummer 10), terwijl zij verderop in haar memorie, onder verwijzing naar haar productie 1, het standpunt inneemt dat toen niet de vennootschap, maar [vennoot van geïntimeerde] privé tot administrateur werd benoemd (randnummer 41). Om laatstgenoemde reden, zo betoogt [appellante] primair, was er geen rechtsverhouding met [geïntimeerde], behoefde zij niet op te zeggen en moet haar vordering terzake de beheersbijdrage en het boekhoudprogramma wegens onverschuldigde betaling worden toegewezen.
5.3
Het hof houdt [appellante] aan de vastgestelde en, zoals onder 3.1 weergegeven, uitdrukkelijk akkoord bevonden feitenweergave.
Het hof voegt daar nog aan toe dat [appellante] geen uittreksel uit het handelsregister heeft overgelegd waaruit blijkt dat [vennoot van geïntimeerde] privé haar administrateur of bestuurder was. Overigens staat niet in de als productie 1 overgelegde brief van 6 augustus 2000 dat indertijd [vennoot van geïntimeerde] privé tot administrateur benoemd is. De brief, op briefpapier van [geïntimeerde] en gericht aan de leden, opent immers met de mededeling dat in de laatstgehouden bestuursvergadering besloten is het financieel beheer vanaf 1 september 2000 in beheer te geven aan "onze makelaardij". De brief is ondertekend door [geïntimeerde], waaronder de naam [vennoot van geïntimeerde] staat. De brief vermeldt voorts het KvK-nummer waaronder de vennootschap is ingeschreven: [kvk nummer]. Het hof is van oordeel dat er in redelijkheid geen misverstand over kan bestaan dat [vennoot van geïntimeerde] deze brief namens [geïntimeerde] heeft geschreven.
Het primaire betoog faalt.
5.4
Subsidiair betoogt [appellante] dat de huidige rechtspersoon [geïntimeerde] een ander is dan haar administrateur. Daartoe wijst zij op de verschillende nummers waaronder zij in het handelsregister zijn ingeschreven (de huidige rechtspersoon onder nr. [kvk nummer 2] en haar administrateur onder nr. [kvk nummer]) en op een notariële akte van 2 april 2007, met opschrift "overdracht onderneming". Het administrateurschap kan volgens haar niet verkocht worden, er is volgens haar geen akte tot overdracht zoals bedoeld in art. 6:159 BW en zij heeft niet toegestemd in de contractsoverneming.
5.5
In de overgelegde akte van 2 april 2007 staat dat [vennoot van geïntimeerde] (pro se als enig aandeelhouder en als bestuurder van [geïntimeerde] met inschrijvingsnummer [kvk nummer]), alle activa van deze onderneming, inclusief de handelsnaam, verkoopt aan [bedrijf X] met inschrijvingsnummer [kvk nummer 3] als koper. Deze koper neemt ook het personeel over, behalve [vennoot van geïntimeerde] zelf, die buiten dienstbetrekking verbonden blijft aan de onderneming via zijn vennootschap [geïntimeerde], waarvan hij binnen drie maanden de naam zal wijzigen, zo is onder artikel 8 sub c in verbinding met artikel 10 sub c van die akte bepaald.
De aandelen zijn dus, zo begrijpt het hof, bij [vennoot van geïntimeerde] gebleven.
Uitgaande van het vaststaande feit dat [appellante] op 12 september 2007 [geïntimeerde] tot haar administrateur heeft benoemd, is de vraag wie er op die datum achter deze naam schuilgaat. De onder nummer [kvk nummer 2] in het handelsregister ingeschreven rechtspersoon met die naam is volgens het door [appellante] overgelegde uittreksel pas op 17 oktober 2007 opgericht.
Het door [appellante] overgelegde uittreksel van inschrijvingsnummer [kvk nummer] hoort bij een rechtspersoon met de naam Waardezaken B.V., opgericht op 29 maart 1996, waarvan [vennoot van geïntimeerde] sindsdien enig aandeelhouder en bestuurder is. Volgens [appellante] is dit de nieuwe naam van haar administrateur.
Het hof constateert evenwel dat Waardezaken B.V. zich nimmer als administrateur heeft opgeworpen.
Onder inschrijvingsnummer [kvk nummer 3] waren achtereenvolgens bekend: vanaf 4 november 2005 tot 17 oktober 2007 [bedrijf X], vervolgens tot 9 januari 2009 [geïntimeerde] Beheer B.V. en thans [bedrijf Y]
5.6
Het voorgaande biedt steun voor de subsidiaire stelling van [appellante] als weergegeven onder 5.4. Uit de akte van 2 april 2007 waarmee [vennoot van geïntimeerde] pro se en q.q. de beheersovereenkomst met [appellante] heeft willen overdragen op de koper van de activa, blijkt niet dat [appellante] daaraan haar medewerking heeft gegeven, zoals art. 6:159 BW voor contractsoverneming vereist. Daarvan is ook niet op andere wijze gebleken. Van contractsoverneming is dan ook geen sprake.
5.7
Nu geen andere dan een contractuele rechtsgrond is aangevoerd voor de verplichting om een beheersbijdrage en kosten van het boekhoudsysteem te betalen, vordert [appellante] de daarmee gemoeide bedragen van € 2.389,29 en € 505,52 (in totaal derhalve
€ 2.894,81) terecht op grond van onverschuldigde betaling terug.
Nu de grondslag voor terugvordering geen handelstransactie is, is daarover geen handelsrente verschuldigd maar de gewone wettelijke rente, met ingang van de dag waarop [geïntimeerde] ten aanzien van terugbetaling in verzuim is geraakt.
Bij gebreke van een eerdere ingebrekestelling bij de stukken dan de incassobrief van 13 december 2010 bij dagvaarding in eerste aanleg, waarin een termijn van 8 dagen is genoemd, neemt het hof aan dat het verzuim is ingetreden op 22 december 2010.
5.8
Haar vordering tot vergoeding van schade heeft [appellante] evenwel gebaseerd op een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis. Welke verbintenis dat zou moeten zijn indien er geen beheersovereenkomst of andere contractuele verplichting van [geïntimeerde] is, heeft [appellante] niet toegelicht.
Bij gebrek aan onderbouwing moet deze vordering ook in hoger beroep worden afgewezen, zij het om een andere reden dan de kantonrechter heeft gedaan.
5.9
Nu niet is gebleken dat [appellante] - na het dreigen met een kort geding in welk kader gemaakte kosten worden aangemerkt als kosten ter voorbereiding op die procedure - meer buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht of laten verrichten dan het uitbrengen van een herhaalde aanmaning, worden de -niet bedongen- buitengerechtelijke kosten afgewezen.

6.De slotsom

6.1
De grieven slagen gedeeltelijk. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering wordt gedeeltelijk toegewezen. Omdat partijen over en weer op onderdelen in het ongelijk worden gesteld, zal het hof de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep compenseren, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 8 september 2011 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen bewijs van kwijting aan [appellante] te betalen
€ 2.894,81, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2010 tot de dag van voldoening;
compenseert de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. L. Groefsema en R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
30 juli 2013.