ECLI:NL:GHARL:2013:5465

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
BK 12-00121
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van beginselen van behoorlijk bestuur bij aanslag toeristenbelasting

In deze zaak gaat het om een geschil over de aanslag toeristenbelasting die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 2010. Belanghebbende, mede-eigenaar van twee recreatiewoningen, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag van € 2.274,60, die is gebaseerd op het aantal overnachtingen in zijn woningen. De Heffingsambtenaar van de gemeente Borger-Odoorn heeft de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Assen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

De kern van het geschil is of de Heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel. Belanghebbende stelt dat de wijziging in de berekeningswijze van de toeristenbelasting onterecht is en dat hij niet adequaat is geïnformeerd over de gevolgen hiervan. De Heffingsambtenaar betwist dit en stelt dat de bekendmaking van de verordening aan de wettelijke vereisten voldeed.

Het Hof overweegt dat de gemeenteraad een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de heffingsmaatstaf en het tarief van de toeristenbelasting. De aanslag is in overeenstemming met de gemeentelijke verordening en de wetgeving. Het Hof concludeert dat er geen schending van de beginselen van behoorlijk bestuur heeft plaatsgevonden en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer: 12/00121
uitspraakdatum: 23 juli 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z]
(hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak in de zaak met het nummer AWB 11/1249 van de rechtbank Assen van 6 maart 2012 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Borger-Odoorn
(hierna: de Heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de toeristenbelasting opgelegd ten bedrage van € 2.274,60.
1.2
Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank Assen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 maart 2012 ongegrond verklaard.
1.4
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2013 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord [A] namens de Heffingsambtenaar. Met schriftelijke kennisgeving is van de zijde van belanghebbend niemand verschenen.

2.Feiten

2.1
Belanghebbende is mede-eigenaar van twee recreatiewoningen gelegen op het recreatiepark [B], [a-straat] 8 te [L]. Beide recreatiewoningen beschikken over zes slaapplaatsen. In deze woningen hebben in het jaar 2010 in totaal 2.676 overnachtingen plaatsgevonden.
2.2
De gemeenteraad van de gemeente Borger-Odoorn heeft op 10 december 2009 de Verordening toeristenbelasting gemeente Borger-Odoorn 2010 (hierna: de Verordening toeristenbelasting 2010) vastgesteld. Daarin is bepaald (“Artikel 4 Maatstaf van heffing”) dat de belasting geheven wordt naar het aantal overnachtingen in het belastingjaar en dat het aantal overnachtingen wordt gesteld op het aantal overnachtende personen vermenigvuldigd met het aantal nachten. Het tarief bedraagt in het belastingjaar 2010 per overnachting € 0,85. De aan belanghebbende opgelegde aanslag 2010 bedraagt € 2.274,60 (aantal overnachtingen 2.676 keer € 0,85).
2.3
Tot het jaar 2010 is de hoogte van de aan belanghebbende opgelegde aanslagen toeristenbelasting vastgesteld volgens een forfaitaire berekeningswijze, waarbij geen rekening is gehouden met het werkelijke aantal overnachtingen in het belastingjaar. Voor belanghebbende leidde deze berekeningswijze tot de volgende bedragen aan toeristenbelasting: € 924 (2007), € 990 (2008) en € 1.056 (2009).

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of - zoals belanghebbende stelt - een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel, aan het opleggen van de aanslag 2010 in de weg staat.
3.2
Belanghebbende beantwoordt voormelde vraag bevestigend, de Heffingsambtenaar ontkennend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Heffingsambtenaar ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en tot vernietiging van de aanslag toeristenbelasting 2010 dan wel tot vermindering van die aanslag.
3.5
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Overwegingen omtrent het geschil

4.1
Artikel 224 van de Gemeentewet biedt gemeenten de mogelijkheid een toeristenbelasting te heffen ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven.
4.2
De gemeenteraad van Borger-Odoorn heeft een toeristenbelasting ingevoerd en deze per 1 januari 2010 gewijzigd. Deze wijziging heeft plaatsgevonden door het vaststellen van een nieuwe verordening. Bekendmaking daarvan dient op grond van artikel 139, tweede lid, van de Gemeentewet te geschieden door plaatsing in het gemeenteblad, dan wel, bij gebreke daarvan, door opneming in een andere door de gemeente algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave. De bekendmaking van de Verordening Toeristenbelasting 2010 heeft plaatsgevonden in het huis-aan-huisblad ‘Week in Week uit’ van 22 december 2009 met de vermelding dat de Verordening toeristenbelasting 2010 kosteloos kan worden ingezien bij de afdeling Bestuurs- en Concernondersteuning, cluster Financieel Beleid en Controlling. Deze bekendmaking voldoet aan de wettelijke vereisten. Voor belanghebbendes standpunt dat de gemeente hem vooraf individueel had moeten informeren dan wel had moeten aangeven welke gevolgen de wijziging voor hem zou inhouden bestaat geen wettelijke grondslag. Overigens is belanghebbende van de wijziging van de berekeningswijze en de hoogte van het tarief in het jaar voorafgaande aan de vaststelling van de onderhavige aanslag op de hoogte gebracht door de bijsluiter bij de aanslag toeristenbelasting 2009.
4.3
Bij de bepaling van de inhoud, waaronder de heffingsmaatstaf en het tarief, van een verordening geniet de gemeenteraad een grote mate van vrijheid. Slechts indien de verordening in strijd zou komen met hoger recht (bijvoorbeeld artikel 224 van de Gemeentewet) of resulteert in een onredelijke en/of willekeurige belastingheffing die de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad, is ingrijpen door de belastingrechter op zijn plaats.
4.4
Naar het oordeel van het Hof heeft de gemeenteraad met de vaststelling van de Verordening toeristenbelasting 2010 de aan hem toekomende bevoegdheid niet overschreden. Het Hof overweegt daartoe als volgt.
4.5
Naar haar aard is de toeristenbelasting een verblijfsbelasting, waarbij de heffing afhankelijk moet zijn van feiten en omstandigheden die verband houden met de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt, waarbij overigens aan de gemeentelijke wetgever de bevoegdheid niet kan worden ontzegd een forfaitaire regeling vast te stellen (vgl. Hoge Raad, 17 juni 1981, 19 919, BNB 1981/243). Nu de voor belanghebbende van toepassing zijnde heffingsmaatstaf aansluit bij het werkelijke verblijf, is de aanslag toeristenbelasting 2010 juist in lijn gebracht met de grondslag van artikel 224 van de Gemeentewet. Voor het ingrijpen door de belastingrechter is derhalve geen plaats. Dat belanghebbende voor de voorafgaande jaren gebruik mocht maken van een voor hem voordelige forfaitaire berekeningswijze, maakt dit niet anders. Voor zover belanghebbende zich beroept op het vertrouwensbeginsel of zorgvuldigheidsbeginsel als beginselen van behoorlijke wetgeving, verwerpt het Hof dit beroep.
4.6
Belanghebbende beroept zich op schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hij heeft echter geen feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de Heffingsambtenaar in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld, zodat het Hof ook dit beroep verwerpt.
Slotsom
Het hoger beroep is ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.De beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Monsma, voorzitter, mr. E. Polak en mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma.
De beslissing is op 23 juli 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.A. Monsma )
Op 24 juli 2013 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.