ECLI:NL:GHARL:2013:5434

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
CR 200.117.426-01 18-7-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning van vaderschap en de strikte termijn van een jaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontkenning van het vaderschap door de man over de minderjarige [kind], geboren in 2008. De man had eerder bij de rechtbank Zwolle-Lelystad een verzoek ingediend tot gegrondverklaring van de ontkenning van zijn vaderschap, maar dit verzoek was afgewezen. De man was van mening dat hij niet de biologische vader was van [kind] en had daarom een verzoek ingediend, maar dit verzoek was te laat ingediend volgens de wettelijke termijn van één jaar, zoals vastgelegd in artikel 1:200 BW.

Het hof heeft vastgesteld dat de man meer dan een jaar voordat hij het verzoek indiende, bekend was met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader was. Dit werd onderbouwd door verklaringen van de bijzondere curator en de man zelf, die twijfels had over zijn vaderschap. Het hof benadrukte dat de termijn van één jaar strikt dient te worden gehanteerd om rechtszekerheid te waarborgen en om te voorkomen dat de onzekerheid over het vaderschap voortduurt.

De uitspraak van het hof was dat de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot ontkenning van het vaderschap. Het hof vernietigde de eerdere beschikkingen van de rechtbank en bepaalde dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. Deze beslissing is genomen in het belang van de minderjarige en om de rechtszekerheid te waarborgen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 18 juli 2013
Zaaknummer 200.117.426
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikkingin de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen:
de man,
advocaat mr. A.H. Stork, kantoorhoudende te Bussum,
tegen

[geïntimeere],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen:
de vrouw,
geen advocaat gesteld.
Belanghebbende:

mr. G. Raap,

advocaat te Almere,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige
[kind], geboren [in 2008],
hierna te noemen:
de bijzondere curator.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 27 augustus 2012 (zaaknummer: 181134 / FL RK 11-262) heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, - voor zover hier van belang - het verzoek tot gegrondverklaring van ontkenning van het vaderschap van de man over de minderjarige [kind] (hierna: [kind]), geboren [in 2008], afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 26 november 2012, heeft de man verzocht de beschikking van 27 augustus 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de man over [kind] gegrond te verklaren, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht, alsmede de vrouw te veroordelen tot het betalen van de kosten van deze procedure.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vrouw geen verweerschrift ingediend.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlagen van 3 januari 2013, een brief met bijlagen van 16 januari 2013 en een faxbericht met bijlagen van 18 januari 2013, alle van mr. Stork.
Ter zitting van 14 mei 2013 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man, mr. Stork en mr. Raap. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de vrouw niet verschenen.
Na de behandeling van de zitting is binnengekomen bij de griffie een brief met bijlagen van 21 mei 2013 van mr. Stork. Het hof heeft de vrouw en de bijzondere curator in dit geval de gelegenheid gegeven schriftelijk te reageren op deze brief. De vrouw heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Van de bijzondere curator is een faxbericht van 12 juni 2013 binnengekomen.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1.
De man en de vrouw zijn [in 2007] met elkaar gehuwd.
2.
Tijdens dit huwelijk is [in 2008] uit de vrouw [kind] geboren.
3.
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 26 januari 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 7 oktober 2009 in de registers van de burgerlijke stand.
4.
De man heeft op 26 oktober 2010 een verzoekschrift bij de rechtbank Amsterdam ingediend tot ontkenning vaderschap.
5.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2011 (zaaknummer 473918 / FA RK 10-9161) heeft de rechtbank Amsterdam zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het door de man op 26 oktober 2010 bij die rechtbank ingediende verzoekschrift en is de zaak in de stand waarin deze zich bevindt verwezen naar de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad.
6.
Bij beschikking van 21 maart 2011 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, is mr. G. Raap, advocaat te Almere, tot bijzondere curator benoemd om de minderjarige te vertegenwoordigen.
7.
Bij beschikking van 22 december 2011 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad - voor zover hier van belang - bevolen dat een DNA-onderzoek door één deskundige zal geschieden ter beantwoording van de vraag of de man de verwekker kan zijn van de minderjarige. Dhr. P.C. Volkers, verbonden aan Verilabs Nederland B.V. te Leiden, dan wel zijn plaatsvervanger, is als deskundige benoemd en de beslissing op het verzoek van de man is aangehouden.
8.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, beslist zoals hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg".
Het oordeel van het hof
Ten aanzien van de ontkenning van het vaderschap
9.
Het hof stelt voorop dat de man ingevolge het bepaalde in artikel 1:199 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) de juridische vader van [kind] is, aangezien de man en de vrouw ten tijde van de geboorte van [kind] met elkaar waren gehuwd.
10.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 BW kan het vaderschap dat is ontstaan door huwelijk op grond van artikel 1:199 sub a en b BW worden ontkend op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is door de vader van het kind. Op grond van artikel 1:200 vijfde lid BW dient het verzoek door de vader te worden ingediend binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader van het kind is.
11.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat de man in ieder geval meer dan een jaar voordat hij het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de minderjarige bij de rechtbank heeft ingediend, bekend is met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van [kind]. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de brief van 19 mei 2011 van de bijzondere curator aan de rechtbank blijkt dat de man bij de bijzondere curator heeft aangegeven dat de vrouw tijdens het huwelijk van partijen andere seksuele contacten zou hebben gehad en dat reeds tijdens de zwangerschap twijfels bij de man zijn ontstaan over zijn vaderschap. Hoewel de vrouw tijdens de zwangerschap volgens de man steeds heeft bevestigd dat de man de biologische vader zou zijn, bleef de man twijfels houden over zijn vaderschap. Bovendien blijkt uit de brief van 19 mei 2011 dat de man aan de bijzondere curator heeft aangegeven dat hij na de geboorte van [kind] berichten heeft ontvangen van een man van wie de man vermoedt dat hij de biologische vader is - de heer [de biologische vader] -, waarin de heer [de biologische vader] heeft aangegeven dat de man niet de biologische vader van [kind] zou zijn. De man heeft daarom eind 2008 een DNA-onderzoek uitgevoerd door zelf wangslijmvlies van [kind] en hem af te nemen en dit aan een laboratorium op te sturen. De man heeft gesteld dat uit dit onderzoek is gebleken dat de man niet de biologische vader is van [kind] en heeft bij brief van 21 mei 2013 de uitslag van dit onderzoek overgelegd. Ook heeft de man bij deze brief de uitslag van een DNA-onderzoek overgelegd waaruit volgens de man blijkt dat de heer [de biologische vader] de biologische vader van [kind] is.
12.
Het hof is van oordeel dat de termijn van één jaar is aangevangen op het moment dat de man twijfels over zijn vaderschap heeft gekregen, aangezien dat moment door het hof wordt aangemerkt als het moment waarop de man bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader van de minderjarige is. Ten overvloede merkt het hof overigens op, dat welk van de hiervoor genoemde momenten van twijfel ook wordt genomen, in alle gevallen de genoemde termijn voor de ontkenning van het vaderschap al geruime tijd voor de indiening van het verzoekschrift - op 26 oktober 2010 - was verstreken.
13.
De termijn van één jaar dient naar het oordeel van het hof strikt te worden gehanteerd. Het stellen van de termijn van één jaar berust op een bewuste keuze van de wetgever. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken, Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 649, nr. 3) blijkt dat er uit een oogpunt van rechtszekerheid aan de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap termijnen zijn gesteld. Met het stellen van termijnen wordt voorkomen dat nog jaren nadat duidelijk is geworden dat een ander de biologische vader van het kind moet zijn, de onzekerheid over het al dan niet ontkennen van het vaderschap blijft voortduren. Bovendien komt uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken, Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 24 649 en 25 189, nr. 35) naar voren dat een amendement om de termijnen van artikel 1:200 BW te verruimen, waarbij voor de ouders een termijn van vijf jaar en voor het kind de termijn van tien jaar werd voorgesteld, is ingetrokken nadat de regering haar bezwaren daartegen naar voren heeft gebracht. Bovendien is bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer de vraag gesteld of het artikel niet zou moeten worden uitgebreid met een hardheidsclausule. De regering heeft daarop ontkennend geantwoord en aangegeven dat de regering ter beperking van de rechtsonzekerheid heeft gekozen voor de termijn van één jaar.
14.
Het stellen van termijnen is in beginsel geen ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van betrokkenen in de zin van artikel 8 EVRM, nu de in de wet gestelde termijn van één jaar noodzakelijk is in een democratische samenleving om de rechtszekerheid te waarborgen en de belangen van de minderjarige te beschermen.
15.
Niet gebleken is dat de termijnstelling in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van betrokkenen in de zin van artikel 8, tweede lid EVRM vormt. Het hof neemt tevens in aanmerking dat in de onderhavige zaak ook nog de mogelijkheid voor [kind] bestaat om op grond van artikel 1:200, zesde lid BW zelf een verzoek tot ontkenning van het vaderschap in te dienen. Ook voor het overige valt naar het oordeel van het hof niet in te zien dat het belang van [kind] wordt geschaad door de wettelijke termijn van artikel 1:200, vijfde lid BW.
16.
Gelet op het voorgaande zal het hof - anders dan de rechtbank - de man ambtshalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. Dit brengt met zich mee dat het hof zowel de tussenbeschikking van de rechtbank van 22 december 2011 als de beschikking waarvan beroep van 27 augustus 2012 zal vernietigen.
Proceskosten
17.
Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als door de man verzocht en zal de proceskosten tussen partijen, als gewezen echtelieden, aldus compenseren dat iedere partij de eigen kosten van het geding draagt.
Slotsom
18.
Gelet op het voorgaande zal het hof beslissen als hierna vermeld.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 22 december 2011 en 27 augustus 2012;
en opnieuw beslissende:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot gegrondverklaring van ontkenning vaderschap;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, voorzitter, M.P. den Hollander en H. van Lokven-van der Meer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 juli 2013 in bijzijn van de griffier.