In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen Stichting De Huismeesters. De appellant, die sinds juli 2000 een woning huurde van de Huismeesters, had een huurachterstand opgebouwd van € 1.023,69. De kantonrechter had in eerste aanleg de appellant veroordeeld tot betaling van deze huurachterstand, plus incassokosten en rente, en had de huurovereenkomst voorwaardelijk ontbonden. De appellant had het vonnis op 14 mei 2012 betekend gekregen en had daarna aan de veroordeling voldaan.
In hoger beroep betoogde de appellant dat de Huismeesters geen belang had bij de executie van het vonnis, omdat de huurachterstand inmiddels was voldaan. Het hof oordeelde dat de ontbindende voorwaarde in het vonnis was vervuld, waardoor de voorwaardelijke ontbinding niet meer ten uitvoer kon worden gelegd. De appellant betwistte ook dat er ooit een huurachterstand van meer dan drie maanden was, maar het hof kon deze stelling niet volgen, aangezien er voldoende bewijs was dat de huurachterstand meer dan drie maanden had bedragen.
Daarnaast werd in hoger beroep de toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten door de kantonrechter aan de orde gesteld. Het hof oordeelde dat de gevorderde incassokosten, die betrekking hadden op eerdere vonnissen, niet konden worden toegewezen in deze zaak. Het hof verklaarde de grief van de appellant op dit punt gegrond.
Uiteindelijk vernietigde het hof het vonnis van de kantonrechter uitsluitend voor zover het de buitengerechtelijke incassokosten betrof, maar bekrachtigde het vonnis voor het overige. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van de Huismeesters in hoger beroep. Het arrest werd uitgesproken op 23 juli 2013.