Uitspraak
1.MEREN VASTGOED B.V.,
2. [appellante 3],
3. PETCA [appellante 3],
Meren Vastgoed c.s.,
[geïntimeerde],
DMO,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 26 april 2011,
- het anticipatie exploot van 5 juli 2011,
- de memorie van grieven in principaal hoger beroep (met producties),
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
- een antwoordakte van 27 november 2012,
- een antwoordakte in principaal appel van 8 januari 2013 houdende reactie op verzoek ex
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3.De beoordeling
door "Meubelland Staphorst B.V. (…) verstrekte opdracht aan Bouwbedrijf [geïntimeerde] (…) voor nieuwbouw kantoor (…) volgens aannemingsovereenkomst d.d. 21 februari 2005."
, BBV[Bouwbedrijf [geïntimeerde] B.V., toevoeging hof]
en BBVE[Bouwbedrijf [geïntimeerde] Emmeloord B.V., toevoeging hof]
in de periode 2002 - 2006, diverse transacties hebben gedaan met MV[Meren Vastgoed, toevoeging hof
];
LJN:AO1948). Bij die uitleg kan als gezichtspunt in aanmerking worden genomen dat een partij die bij een vaststellingsovereenkomst aan haar wederpartij finale kwijting verleent en (daarmee) afstand doet van haar rechten, daarbij het oog zal hebben op rechten die betrekking hebben op de onzekerheden of de geschillen die tot de vaststellingsovereenkomst aanleiding hebben gegeven en niet op rechten en vorderingen waarvan zij het bestaan ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst niet kende.
: "dat er, naast de partijen bekende transacties (Wezep, Veendam, Nijverdal en [bedrijf y]), door hen geen verbintenissen met een tegenstrijdig belang zijn aangegaan namens de vennootschappen sub A, B en C."
(in de zin van art. 7:900 BW) willen treffen waarbij zij beiden op voorhand afstand doen van eventuele overige niet in de overeenkomst en de verklaring genoemde aanspraken die zij uit hoofde van andere transacties ten opzichte van elkaar nog mochten hebben, maar dat zij de kwijting tot genoemde vier projecten wilden beperken.
grief II in principaal appelkomen Meren Vastgoed c.s. en DMO op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij onrechtmatig hebben gehandeld jegens [geïntimeerde].
LJN: AZ3535). Het hof stelt vast dat [appellant 2] en [appellante 3] uitsluitend bovengenoemde twee verweren hebben gevoerd en niet hebben betwist dat, indien komt vast te staan dat een corporate opportunity is onthouden aan [geïntimeerde], voor de statutair bestuurder [appellant 2] en financieel directeur/werknemer [appellante 3] is voldaan aan de voor ieder van hen geldende maatstaven voor aansprakelijkheid (respectievelijk artikel 2:9 BW en artikel 7:661 BW) en dat zij aldus aansprakelijk zijn voor eventuele dááruit voortvloeiende schade. Voorts hebben Meren Vastgoed en DMO niet afzonderlijk bestreden dat zij in dat geval eveneens aansprakelijk zijn.
grief 1 in incidenteel appelkomt [geïntimeerde] op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij de vordering tot vergoeding van € 444.072,- door Meren Vastgoed c.s. terzake van winstderving onvoldoende heeft onderbouwd.
Grief IV in het principaal appel klaagt dat de vordering tot betaling van € 444.072,- ten aanzien van DMO als "niet ongegrond of onrechtmatig" is toegewezen. De grieven hangen met elkaar samen en zullen gezamenlijk worden behandeld.
op Meren Vastgoed c.s. ter zake van de gestelde winstderving vervolgens afgewezen, omdat in het kader van de gemotiveerde betwisting door Meren Vastgoed c.s. en het ontbreken van een deskundigenrapport, niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] als gevolg van het onrechtmatig handelen in zoverre schade heeft geleden.
schade heeft geleden in de vorm van winstderving. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep terzake geen bewijsaanbod gedaan; ook ontbreekt externe onderbouwing bijvoorbeeld een accountantsrapport die de door haar gestelde schade kan staven. Hoewel het hof ambtshalve een deskundige kan benoemen, zal het hof, gelet op het ontbreken van een bewijsaanbod met betrekking tot de gestelde schade en de proceshouding van [geïntimeerde], hiertoe niet overgaan. Ook in hoger beroep heeft [geïntimeerde] immers aangegeven een deskundigenbericht onnodig te vinden (MvA in principaal appel nr. 54).
"al hetgeen [geïntimeerde] aan de belastingdienst verschuldigd is, dan wel zal worden als gevolg van het litigieuze samenstel van transacties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling door [geïntimeerde] aan de belastingdienst, tot het moment van algehele voldoening."
kantoorpand. [geïntimeerde] heeft op deze wijze in natura bij vooruitbetaling een vergoeding van € 3.176.461,- voor het te realiseren kantoorpand ontvangen en het btw bedrag daarover ter hoogte van € 603.528,-.