In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in een incident tot zekerheidstelling van proceskosten in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen Theo [eiser], wonend te Nieuwegein, en de vennootschap naar Chileens recht [A] S.A., gevestigd te [vestigingsplaats]. In eerste aanleg heeft de rechtbank Utrecht meerdere vonnissen gewezen, waartegen [eiser] in hoger beroep is gegaan.
In het incident heeft [eiser] gevorderd dat [verweerster] op grond van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt verplicht om zekerheid te stellen voor de proceskosten in hoger beroep. [verweerster] heeft zich hiertegen verweerd met een beroep op artikel 353 lid 2 Rv, waarin staat dat de geïntimeerde in hoger beroep niet gehouden is tot zekerheidstelling.
Het hof heeft het verweer van [verweerster] gehonoreerd en geoordeeld dat [verweerster] niet verplicht is om zekerheid te stellen, zelfs niet bij het instellen van incidenteel beroep. De incidentele vordering van [eiser] is daarmee afgewezen. Tevens is [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident, die zijn begroot op nihil aan verschotten en € 894,-- aan salaris van de advocaat. Het hof heeft de hoofdzaak verwezen naar de rol van 13 augustus 2013 voor memorie van grieven aan de zijde van [eiser].