ECLI:NL:GHARL:2013:5263

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
200.123.463
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidstelling proceskosten in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in een incident tot zekerheidstelling van proceskosten in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen Theo [eiser], wonend te Nieuwegein, en de vennootschap naar Chileens recht [A] S.A., gevestigd te [vestigingsplaats]. In eerste aanleg heeft de rechtbank Utrecht meerdere vonnissen gewezen, waartegen [eiser] in hoger beroep is gegaan.

In het incident heeft [eiser] gevorderd dat [verweerster] op grond van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt verplicht om zekerheid te stellen voor de proceskosten in hoger beroep. [verweerster] heeft zich hiertegen verweerd met een beroep op artikel 353 lid 2 Rv, waarin staat dat de geïntimeerde in hoger beroep niet gehouden is tot zekerheidstelling.

Het hof heeft het verweer van [verweerster] gehonoreerd en geoordeeld dat [verweerster] niet verplicht is om zekerheid te stellen, zelfs niet bij het instellen van incidenteel beroep. De incidentele vordering van [eiser] is daarmee afgewezen. Tevens is [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident, die zijn begroot op nihil aan verschotten en € 894,-- aan salaris van de advocaat. Het hof heeft de hoofdzaak verwezen naar de rol van 13 augustus 2013 voor memorie van grieven aan de zijde van [eiser].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.123.463
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 295743)
arrest van de eerste kamer van 2 juli 2013 in het incident tot zekerheidstelling
inzake
Theo [eiser],
wonend te Nieuwegein,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. M.H.G. Plieger,
tegen
de vennootschap naar Chileens recht
[A] S.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. P.H.N. van Spanje.
Partijen zullen hierna [eiser] en [verweerster] worden genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de tussen [verweerster] als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie en verweerster in het incident en [eiser] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie en eiser in het incident gewezen vonnissen van de rechtbank Utrecht respectievelijk rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 juni 2011, 7 september 2011, 4 april 2012 en 20 februari 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 11 maart 2013;
  • de conclusie van eis in het incident ex artikel 224 Rv;
  • de memorie van antwoord in het incident tot zekerheidstelling, met een productie.
2.2
Partijen hebben de stukken aan het hof overgelegd en arrest in het incident gevraagd. Daarop heeft het hof arrest in het incident bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
[eiser] heeft - zakelijk samengevat - gevorderd dat [verweerster] op de voet van artikel 224 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) wordt verplicht om zekerheid te stellen voor de proceskosten in hoger beroep. [verweerster] heeft zich hiertegen, met een beroep op artikel 353 lid 2 Rv, verweerd.
3.2
Het verweer van [verweerster] slaagt. [verweerster] is in de hoofdzaak in hoger beroep geïntimeerde. Ingevolge het bepaalde in artikel 353 lid 2 Rv is de geïntimeerde in hoger beroep niet gehouden tot zekerheidstelling op grond van artikel 224 Rv, zelfs niet bij het (eventueel) instellen van incidenteel beroep. Daarop stuit de incidentele vordering van [eiser] af.
3.3
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
wijst de vordering in het incident af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil aan verschotten en op € 894,-- aan salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst de hoofdzaak naar de rol van 13 augustus 2013 voor memorie van grieven aan de zijde van [eiser].
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, P.H. van Ginkel en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2013.