Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
[appellant] verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof G4S niet-ontvankelijk zal verklaren in haar voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, althans de door G4S aangevoerde grief ongegrond zal verklaren, zulks met veroordeling van G4S in de kosten van [bedoeld zal zijn:] de kosten van het incidenteel hoger beroep.
2.De vaststaande feiten
“
(…)artikel 6 Algemene verplichtingen van de werknemer(…)5. Het is de werknemer nadrukkelijk verboden alcoholhoudende drank of bewustzijnbeïnvloedende middelen, zoals drugs, direct voor of tijdens de dienst te gebruiken danwel bij zich te hebben. Het is ook verboden de werkzaamheden met een naar alcoholruikende adem te verrichten.(…).”
“
(…)Onderwerp: Finale waarschuwing(…)Op 23 januari 2009 is door de groepsleider geconstateerd dat u een sterke alcohollucht bij u droeg. U heeft toegegeven laat in de ochtend nog een alcoholische drank genuttigd te hebben. Hiermee heeft u in ernstige mate de van toepassingzijnde werkinstructies en protocollen overschreden, hetgeen voor Group 4 Securicor onacceptabel is.(…)Naar aanleiding van het bovenstaande ontvangt u een laatste schriftelijke waarschuwing. Dit betekent dat indien u een opnieuw de geldende instructies, gedragsregels zoals onder andere genoemd in de CAO “Werken bij Securicor” en de gedragscode overtreedt wij dit zullen beschouwen als een dringende reden voor ontslag op staande voet, hetgeen dan zal volgen. (…).”
Op 28-01-2010 Had ik, [O], een dagdienst op 4 E toen collega [appellant]rond 9:30 op dienst kwam.
[V] (hierna: [V]), operationeel manager bij G4S, en [Oo] (hierna: [Oo]) afdelingsdirecteur bij G4S, namens G4S enerzijds en [appellant] anderzijds ter zake van de in voormelde mail genoemde waarnemingen. Tijdens dit gesprek heeft G4S [appellant] op staande voet ontslagen. Daarbij heeft [Oo] namens G4S het verzoek van [appellant] een bloedproef bij hem af te nemen teneinde zijn alcoholpromillage vast te stellen, afgewezen.
(…) 13,00 uur: nu geen foetor (…)”. Na afloop van dit gesprek heeft [appellant], op advies van zijn huisarts, in het ziekenhuis een bloedonderzoek laten verrichten. In de laboratoriumuitslag (productie 5 bij de inleidende dagvaarding) is vermeld:
“
UitslagenOmschrijving Datum Uitslagethanol (alcohol) 28-01-2010 <0,1(…)(…) verzameldatum: 28-jan-1013:27 (…).”
“
Hiermee bevestigen wij dat Groep 4 Securicor Beveiliging B.V. (hierna te noemen G4S) het dienstverband met u per 28 januari 2010 met onmiddellijke ingang wegens dringende redenen heeft beëindigd met in achtneming van het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek. Dit is u, op 28 januari 2010, door de heer [V] (Operationeel Manager) en ondertekende, [Oo] (Locatiemanager) mondeling aangezegd, waarbij is toegezegd dat u deze brief zo spoedig mogelijk zult ontvangen op uw huisadres.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
a. tot betaling van het salaris over de maand februari 2010, zijnde € 2.440,41 bruto, en
voorts het maandsalaris zolang als de arbeidsovereenkomst blijft voortbestaan;
b. [appellant] binnen drie dagen na de betekening van het vonnis toe te laten tot zijn
werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag;
c. tot betaling van de wettelijke rente over het sub a gevorderde vanaf 1 februari 2010 tot
aan de dag van volledige betaling;
d. tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
en
f. tot betaling van de kosten van deze procedure, waaronder begrepen kosten gemachtigde.
Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het gegeven ontslag op staande voet nietig is, omdat hij niet “onder invloed van alcohol” was, G4S op basis van een onjuiste veronderstelling tot de conclusie is gekomen dat de omstandigheden een ontslag op staande voet zouden rechtvaardigen en G4S onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door te weigeren een bloedtest af te nemen.
3.5 Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid
1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (onder andere Hoge Raad
24 oktober 1986, LJN AC9535).
nietig. Gelet hierop is de in eerste aanleg aan G4S gegeven opdracht feiten en omstandigheden te bewijzen, waaruit blijkt dat hij op 28 januari 2010 zijn werkzaamheden heeft verricht met een naar alcohol ruikende adem ten gevolge van het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank te beperkt geformuleerd, aldus nog steeds [appellant].
3.9 Het hof volgt [appellant] daarin niet. Het ontslag zal gelden als te zijn verleend om een dringende, onverwijld medegedeelde reden in vorenbedoelde zin, indien komt vast te staan dat [appellant] op 28 januari 2010 zijn werkzaamheden heeft verricht met een naar alcohol ruikende adem ten gevolge van het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. In dit kader overweegt het hof het volgende.
Op 23 januari 2009 is door de groepsleider geconstateerd dat u een sterke alcohollucht bij u droeg.”. Anders dan [appellant] heeft gesteld, betekent het feit dat hij destijds heeft erkend in de late ochtend voorafgaand aan de dienst alcohol te hebben gebruikt niet dat de hem ten tijde van de waarschuwing verweten gedraging(en) niet kan/kunnen worden vergeleken met de gedraging die hem thans wordt verweten. Ook in het onderhavige geval heeft [appellant] erkend alcohol te hebben gebruikt, zij het niet in de late ochtend, zoals in de waarschuwingsbrief is vermeld, maar in de vroege ochtend (naar [appellant] stelt tussen 0.00 uur en 0.30 uur) voorafgaand aan zijn dienst (getuigenverklaring [appellant], proces-verbaal van 31 januari 2011 onder 7 en 9).
Tevens heeft hij bij u een naar alcohol ruikende adem geconstateerd.” Voorts wordt in de ontslagaanzegging verwezen naar de waarschuwingsbrief van 26 januari 2009, die zoals het hof hiervoor in rechtsoverweging 3.11 heeft overwogen, het ruiken naar alcohol als zelfstandige grond voor de waarschuwing noemde. Uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor in eerste aanleg van 31 januari 2011 blijkt bovendien dat zowel [Oo], als [V] in eerste aanleg ten overstaan van de kantonrechter heeft verklaard dat [Oo] in het in rechtsoverweging 2.6 vermelde gesprek aan [appellant] heeft laten weten dat geen bloedproef bij hem zou worden afgenomen, omdat het verboden is tijdens de dienst naar alcohol te ruiken.
Ik werd er echter mee geconfronteerd dat een alcohollucht zou zijn waargenomen en dat dat met een ontslag zou worden gesanctioneerd.”
4.De beslissing
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, hij die stukken op de roldatum 13 augustus 2013in het geding dient te brengen,
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal/zullen opgeven op de
roldatum30 juli 2013, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;