ECLI:NL:GHARL:2013:5212

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
200.098.189
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een beveiligingsemployé wegens alcoholgebruik tijdens dienst

In deze zaak gaat het om het ontslag op staande voet van een beveiligingsemployé, [appellant], door zijn werkgever, G4S Security Services B.V. Het ontslag vond plaats op 28 januari 2010, nadat de groepsleider had geconstateerd dat [appellant] een sterke alcohollucht bij zich droeg. [appellant] had eerder in 2009 een laatste waarschuwing ontvangen voor een soortgelijke overtreding, wat de werkgever als dringende reden voor ontslag aanvoerde. In hoger beroep heeft [appellant] de nietigheid van het ontslag betwist, stellende dat hij niet onder invloed van alcohol was en dat G4S onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door geen bloedtest af te nemen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere waarschuwing en de inhoud van de arbeidsovereenkomst, waarin het gebruik van alcohol tijdens de dienst expliciet verboden is. Het hof oordeelt dat G4S voldoende bewijs heeft geleverd dat [appellant] op de betreffende datum met een naar alcohol ruikende adem zijn werkzaamheden heeft verricht, wat een dringende reden voor ontslag op staande voet rechtvaardigt. Het hof laat [appellant] echter toe tot het leveren van tegenbewijs, waarbij hij getuigen kan oproepen om zijn standpunt te onderbouwen.

De beslissing van het hof houdt in dat het ontslag op staande voet voorlopig standhoudt, maar dat [appellant] de mogelijkheid heeft om tegenbewijs te leveren. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling van het tegenbewijs.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.098.189
(zaaknummer rechtbank Utrecht, locatie Amersfoort 707327)
arrest van de derde kamer van 16 juli 2013
in de zaak van
[appellant]
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. R.A.J. Nieuwmans,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
G4S Security Services B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna: G4S,
advocaat: mr. E.P. Keuvelaar.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 10 januari 2012 hier over.
1.2
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 8 februari 2012 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven tegen het bestreden vonnis van 13 juli 2011 aangevoerd, heeft hij bewijs aangeboden en 22 producties in het geding gebracht. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van [appellant] alsnog volledig zal toewijzen, met veroordeling van G4S in de kosten van beide instanties.
1.4
Bij memorie van antwoord heeft G4S verweer gevoerd, heeft zij bewijs aangeboden en één productie in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof de grieven van [appellant] zal afwijzen onder bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van [bedoeld zal zijn:] de kosten van het hoger beroep.
1.5
Bij dezelfde memorie heeft G4S voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis, heeft zij daartegen een grief aangevoerd en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft gevorderd dat het hof, mocht een van de opgeworpen grieven van [appellant] doel treffen, het gevorderde gedeeltelijk zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.
1.6
Bij memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft
[appellant] verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof G4S niet-ontvankelijk zal verklaren in haar voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, althans de door G4S aangevoerde grief ongegrond zal verklaren, zulks met veroordeling van G4S in de kosten van [bedoeld zal zijn:] de kosten van het incidenteel hoger beroep.
1.7
Ter zitting van 26 april 2013 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. R.A.J. Nieuwmans, advocaat te Amsterdam en G4S door mr. E.P. Keuvelaar, advocaat te Utrecht. Beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
1.8 Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
In hoger beroep staan, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende (gemotiveerd) weersproken, dan wel op grond van de – in zoverre niet bestreden – inhoud van de overgelegde producties, de volgende feiten vast.
2.2
[appellant], geboren op [geboortedatum], is op 13 november 2006 voor onbepaalde tijd gedurende 40 uur per week bij G4S in dienst getreden. Blijkens de arbeidsovereenkomst van 13 juni 2008 is hij laatstelijk aldaar als beveiligingsemployé werkzaam geweest.
2.3
Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de CAO Particuliere Beveiligingsorganisaties (hierna: de CAO) van toepassing. In de CAO is, voor zover hier van belang, bepaald:

(…)artikel 6 Algemene verplichtingen van de werknemer(…)5. Het is de werknemer nadrukkelijk verboden alcoholhoudende drank of bewustzijnbeïnvloedende middelen, zoals drugs, direct voor of tijdens de dienst te gebruiken danwel bij zich te hebben. Het is ook verboden de werkzaamheden met een naar alcoholruikende adem te verrichten.(…).
2.4
Bij brief van 26 januari 2009 heeft G4S aan [appellant] bericht:

(…)Onderwerp: Finale waarschuwing(…)Op 23 januari 2009 is door de groepsleider geconstateerd dat u een sterke alcohollucht bij u droeg. U heeft toegegeven laat in de ochtend nog een alcoholische drank genuttigd te hebben. Hiermee heeft u in ernstige mate de van toepassingzijnde werkinstructies en protocollen overschreden, hetgeen voor Group 4 Securicor onacceptabel is.(…)Naar aanleiding van het bovenstaande ontvangt u een laatste schriftelijke waarschuwing. Dit betekent dat indien u een opnieuw de geldende instructies, gedragsregels zoals onder andere genoemd in de CAO “Werken bij Securicor” en de gedragscode overtreedt wij dit zullen beschouwen als een dringende reden voor ontslag op staande voet, hetgeen dan zal volgen. (…).
2.5
In een e-mailbericht van 9 maart 2010 van mevrouw [O] (hierna: [O]) aan [T] (hierna: [T]) is vermeld:

Op 28-01-2010 Had ik, [O], een dagdienst op 4 E toen collega [appellant]rond 9:30 op dienst kwam.
Toen hij tegen me begon te praten dacht ik een sterke alcohol lucht te ruiken, Daarop ben ik naar Groepsleider [T] gegaan en heb ik gevraagd of hij een gesprek met [appellant]wilde aangaan. Ook omdat mijn collega’s [Z] en [S] ook hun twijfels hadden omtrent [appellant]zijn houding, Gezichtsuitdrukking en ademlucht[T] is vervolgens een gesprek aangegaan.
2.6 Op 28 januari 2010 heeft omstreeks 11.15 uur een gesprek plaatsgevonden tussen
[V] (hierna: [V]), operationeel manager bij G4S, en [Oo] (hierna: [Oo]) afdelingsdirecteur bij G4S, namens G4S enerzijds en [appellant] anderzijds ter zake van de in voormelde mail genoemde waarnemingen. Tijdens dit gesprek heeft G4S [appellant] op staande voet ontslagen. Daarbij heeft [Oo] namens G4S het verzoek van [appellant] een bloedproef bij hem af te nemen teneinde zijn alcoholpromillage vast te stellen, afgewezen.
2.7 Op 28 januari 2010 heeft [appellant] zijn huisarts geconsulteerd. Op de patiëntenkaart (productie 4 bij de inleidende dagvaarding) is met betrekking tot dat consult als waarneming van de huisarts B. Jansen vermeld: “
(…) 13,00 uur: nu geen foetor (…)”. Na afloop van dit gesprek heeft [appellant], op advies van zijn huisarts, in het ziekenhuis een bloedonderzoek laten verrichten. In de laboratoriumuitslag (productie 5 bij de inleidende dagvaarding) is vermeld:

UitslagenOmschrijving Datum Uitslagethanol (alcohol) 28-01-2010 <0,1(…)(…) verzameldatum: 28-jan-1013:27 (…).
2.8
Bij brief van 29 januari 2010 heeft G4S aan [appellant] bericht:

Hiermee bevestigen wij dat Groep 4 Securicor Beveiliging B.V. (hierna te noemen G4S) het dienstverband met u per 28 januari 2010 met onmiddellijke ingang wegens dringende redenen heeft beëindigd met in achtneming van het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek. Dit is u, op 28 januari 2010, door de heer [V] (Operationeel Manager) en ondertekende, [Oo] (Locatiemanager) mondeling aangezegd, waarbij is toegezegd dat u deze brief zo spoedig mogelijk zult ontvangen op uw huisadres.
De reden voor het ontslag op staande voet is gelegen in het feit dat u tijdens uw dienst op28 januari 2010 omstreeks 10.15 uur door groepsleider [T] onder invloed van alcohol bent aangetroffen op de locatie DC Zeist. Tevens heeft hij bij u een naar alcohol ruikende adem geconstateerd. U had eerder in 2009 voor een identieke overtreding een laatste schriftelijke waarschuwing ontvangen.
Tijdens het gesprek wat u hierover, direct na de melding van [T], heeft gehad metdhr [V] en ondergetekende, hebben zowel dhr [V] als ondergetekende geroken dat uw adem sterk riekte naar het inwendig gebruik van alcohol. Nadat wij u hiermee hadden geconfronteerd deelde u mede dat het goed kon kloppen dat u op dat moment naar alcohol rook omdat u voor aanvang van uw dienst, 28 januari 2010 omstreeks 00.00 uur, alcoholhoudende drank had gebruikt.
U bent vervolgens door collega’s naar huis gebracht, omdat het ons inziens niet verantwoord was om zelfstandig met eigen vervoer naar huis te gaan.
Zoals in artikel 6 lid 5 van de CAO Particuliere Beveiligingsorganisaties staat vermeld is het nadrukkelijk verboden alcoholhoudende drank direct voor of tijdens de dienst te gebruiken dan wel bij zich te hebben. Verder is het verboden om werkzaamheden met een naar alcohol ruikende adem te verrichten.
Het feit dat u direct voor uw dienst alcoholhoudende drank heeft gebruikt, dat u uw werkzaamheden heeft verricht met een naar alcohol ruikende adem en dat u eerder in 2009 een schriftelijke waarschuwing voor een identiek overtreding heeft gekregen, levert voor ons een dringende reden op voor ontslag op staande voet. (…).
2.9
Na het ontslag op staande voet is [appellant] op invalbasis werkzaam geweest bij Consolid Beveiliging (hierna: Consolid) en bij Secuserve International Securitu B.V. (hierna: Secuserve). Sinds 1 september 2011 is [appellant] werkzaam als buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Harderwijk.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1 [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, G4S zal veroordelen:
a. tot betaling van het salaris over de maand februari 2010, zijnde € 2.440,41 bruto, en
voorts het maandsalaris zolang als de arbeidsovereenkomst blijft voortbestaan;
b. [appellant] binnen drie dagen na de betekening van het vonnis toe te laten tot zijn
werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag;
c. tot betaling van de wettelijke rente over het sub a gevorderde vanaf 1 februari 2010 tot
aan de dag van volledige betaling;
d. tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
e. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de kantonrechtersstaffel
en
f. tot betaling van de kosten van deze procedure, waaronder begrepen kosten gemachtigde.
Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het gegeven ontslag op staande voet nietig is, omdat hij niet “onder invloed van alcohol” was, G4S op basis van een onjuiste veronderstelling tot de conclusie is gekomen dat de omstandigheden een ontslag op staande voet zouden rechtvaardigen en G4S onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door te weigeren een bloedtest af te nemen.
3.2
G4S heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat G4S heeft bewezen dat [appellant] op 28 januari 2010 zijn werkzaamheden heeft verricht met een naar alcohol ruikende adem ten gevolge van het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank en dat dit bewijs een dringende reden vormt die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. Vervolgens heeft de kantonrechter in het dictum van het bestreden vonnis de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
3.4
Ter zitting bij dit hof heeft mr. Keuvelaar namens G4S de grief in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingetrokken, zodat deze grief geen bespreking behoeft. Met de grieven in het principaal hoger beroep wordt beoogd de afwijzing van de inleidende vorderingen van [appellant] in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor te leggen. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
3.5 Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid
1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (onder andere Hoge Raad
21 januari 2000, LJN AA4436).
3.6
Indien van een door de werkgever als “dringende reden” voor ontslag aan de werknemer medegedeeld feitencomplex, na betwisting door de werknemer, slechts een gedeelte in rechte komt vast te staan, zal het ontslag niettemin kunnen gelden als te zijn verleend om een dringende, onverwijld medegedeelde reden indien a. het vorenbedoelde gedeelte op zichzelf beschouwd kan worden als een dringende reden voor ontslag op staande voet, b. de werkgever heeft gesteld, en ook aannemelijk is, dat hij de werknemer ook op staande voet zou hebben ontslagen indien hij - anders dan hij blijkens de ontslagaanzegging meende - daarvoor niet meer grond zou hebben gehad dan in rechte is komen vast te staan en c. dit laatste voor de werknemer in het licht van de gehele inhoud van die aanzegging en de overige omstandigheden van het geval ook duidelijk moet zijn geweest (Hoge Raad 16 juni 2006, LJN AW6109, en Hoge Raad 1 september 2006, LJN AX9387).
3.7
De bewijslast van de aanwezigheid van een dringende reden, de onverwijldheid van de opzegging en gelijktijdige mededeling rust op G4S als de werkgeefster (Hoge Raad
24 oktober 1986, LJN AC9535).
3.8 [appellant] heeft gesteld dat G4S hem blijkens voormelde schriftelijke ontslagaanzegging van 29 januari 2010 heeft ontslagen aangezien hij direct voorafgaande aan zijn dienst op 28 januari 2010 een alcoholhoudende drank zou hebben genuttigd, hij tijdens de betreffende dienst onder invloed van alcohol zou zijn geweest en hij als gevolg daarvan een naar alcohol ruikende adem zou hebben gehad. Indien een van deze drie cumulatief gegeven redenen aan het ontslag op staande voet komt te vervallen, dan is het volgens
nietig. Gelet hierop is de in eerste aanleg aan G4S gegeven opdracht feiten en omstandigheden te bewijzen, waaruit blijkt dat hij op 28 januari 2010 zijn werkzaamheden heeft verricht met een naar alcohol ruikende adem ten gevolge van het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank te beperkt geformuleerd, aldus nog steeds [appellant].
3.9 Het hof volgt [appellant] daarin niet. Het ontslag zal gelden als te zijn verleend om een dringende, onverwijld medegedeelde reden in vorenbedoelde zin, indien komt vast te staan dat [appellant] op 28 januari 2010 zijn werkzaamheden heeft verricht met een naar alcohol ruikende adem ten gevolge van het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. In dit kader overweegt het hof het volgende.
3.1
In het in rechtsoverweging 2.3 vermelde artikel 6 lid 5 van de CAO, dat toepasselijk is op de arbeidsovereenkomst tussen partijen, is een verbod opgenomen op basis waarvan het een werknemer ook is verboden zijn werkzaamheden met een naar alcohol ruikende adem te verrichten. Het hof acht het, anders dan [appellant] heeft gesteld, aannemelijk dat met de in dat artikel opgenomen vermelding “ook” is bedoeld dat het verbod gelding heeft naast het ervoor vermelde verbod alcoholhoudende drank direct voor of tijdens de dienst te gebruiken. G4S heeft immers onweersproken gesteld dat beveiligingsorganisaties als G4S, daargelaten of voorafgaand of tijdens de dienst werkelijk van alcoholgebruik sprake is geweest, ook een groot belang hebben bij een strikte naleving van dat verbod, nu zij het zich niet kunnen permitteren dat hun toezichthouders, die zo begrijpt het hof een voorbeeldfunctie hebben, bij het bewaken van gedetineerden naar alcohol ruiken.
3.11
In 2009 heeft G4S [appellant] de in rechtsoverweging 2.4 vermelde finale waarschuwing gegeven. Daaruit heeft [appellant] moeten afleiden dat het verrichten van werkzaamheden met een naar alcohol ruikende adem een zelfstandige grond was voor de waarschuwing. In de eerste zin van de waarschuwingsbrief is vermeld: “
Op 23 januari 2009 is door de groepsleider geconstateerd dat u een sterke alcohollucht bij u droeg.”. Anders dan [appellant] heeft gesteld, betekent het feit dat hij destijds heeft erkend in de late ochtend voorafgaand aan de dienst alcohol te hebben gebruikt niet dat de hem ten tijde van de waarschuwing verweten gedraging(en) niet kan/kunnen worden vergeleken met de gedraging die hem thans wordt verweten. Ook in het onderhavige geval heeft [appellant] erkend alcohol te hebben gebruikt, zij het niet in de late ochtend, zoals in de waarschuwingsbrief is vermeld, maar in de vroege ochtend (naar [appellant] stelt tussen 0.00 uur en 0.30 uur) voorafgaand aan zijn dienst (getuigenverklaring [appellant], proces-verbaal van 31 januari 2011 onder 7 en 9).
3.12
Gelet op de eerdere waarschuwing wist, althans behoorde [appellant] te weten dat hij op staande voet zou worden ontslagen, wanneer hij wederom met een ten gevolge van het inwendig gebruik van alcohol naar alcohol ruikende adem op zijn werk bij G4S zou verschijnen. Juist indien het dienstverband bij G4S voor [appellant] vanwege zijn handicap (hij is voor 90% doof) en zijn daarmee verbandhoudende moeilijke arbeidsmarktpositie van bovengemiddeld belang was, zoals [appellant] heeft gesteld, had hij voorafgaand aan zijn dienst geen alcohol moeten gebruiken. De door [appellant] aan zijn zijde aangevoerde persoonlijke omstandigheden leiden derhalve niet tot het oordeel dat de ontslaggrond geen dringende reden oplevert. Dit geldt temeer nu de handicap van [appellant] er niet aan in de weg heeft gestaan dat hij na het ontslag op staande voet andere werkzaamheden heeft gevonden, aanvankelijk op invalbasis, inmiddels op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
3.13
G4S heeft gesteld dat de reden voor het ontslag op staande voet is dat [appellant] naar alcohol rook als gevolg van het inwendig gebruik (drinken) van alcohol. G4S heeft die reden kennelijk als zelfstandige grondslag voor het ontslag op staande voet bedoeld. In de in rechtsoverweging 2.8 vermelde ontslagaanzegging is expliciet en nevenschikkend vermeld “
Tevens heeft hij bij u een naar alcohol ruikende adem geconstateerd.” Voorts wordt in de ontslagaanzegging verwezen naar de waarschuwingsbrief van 26 januari 2009, die zoals het hof hiervoor in rechtsoverweging 3.11 heeft overwogen, het ruiken naar alcohol als zelfstandige grond voor de waarschuwing noemde. Uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor in eerste aanleg van 31 januari 2011 blijkt bovendien dat zowel [Oo], als [V] in eerste aanleg ten overstaan van de kantonrechter heeft verklaard dat [Oo] in het in rechtsoverweging 2.6 vermelde gesprek aan [appellant] heeft laten weten dat geen bloedproef bij hem zou worden afgenomen, omdat het verboden is tijdens de dienst naar alcohol te ruiken.
3.14
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, is eveneens af te leiden dat voor [appellant] kenbaar moet zijn geweest dat het verrichten van de werkzaamheden met een naar alcohol ruikende adem ten gevolge van het inwendig gebruik van alcohol voor G4S de grond opleverde hem op staande voet te ontslaan. Dat [appellant] dit heeft begrepen lijkt overigens ook te volgen uit de door hem blijkens voornoemd proces-verbaal ten overstaan van de kantonrechter afgelegde verklaring “
Ik werd er echter mee geconfronteerd dat een alcohollucht zou zijn waargenomen en dat dat met een ontslag zou worden gesanctioneerd.
3.15
Nu uit het voorgaande volgt dat aan de in sub a tot en met c van de in rechtsoverweging 3.6 vermelde maatstaf is voldaan, zal het ontslag op staande voet standhouden, indien G4S feiten en omstandigheden bewijst, waaruit blijkt dat [appellant] op 28 januari 2010 zijn werkzaamheden heeft verricht met een naar alcohol ruikende adem ten gevolge van het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. De in rechtsoverweging 3.8 vermelde stelling van [appellant] dat de formulering van de bewijsopdracht niet juist is, passeert het hof. Het hof is gelet op de inhoud van de in eerste aanleg ten overstaan van de kantonrechter onder ede afgelegde getuigenverklaringen van [T], [Oo], [V] en [Ve]van oordeel dat G4S het bedoelde bewijs vooralsnog heeft geleverd. [appellant] heeft in hoger beroep echter tegenbewijs aangeboden door het horen van getuigen. Het hof zal hem tot dit bewijs toelaten.
3.16
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [appellant] toe tot het leveren van tegenbewijs van de voorshands bewezen feiten en omstandigheden, waaruit blijkt dat hij op 28 januari 2010 zijn werkzaamheden heeft verricht met een naar alcohol ruikende adem ten gevolge van het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank;
bepaalt dat, indien [appellant]
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, hij die stukken op de roldatum 13 augustus 2013in het geding dient te brengen,
bepaalt dat, indien [appellant] dat bewijs ook door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. G.P.M. van den Dungen, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen ([appellant] in persoon / G4S vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het beantwoorden van vragen in staat is) bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [appellant] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal/zullen opgeven op de
roldatum30 juli 2013, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellant] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.P.M. van den Dungen, B.J. Lenselink en L.F. Wiggers-Rust, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2013.