ECLI:NL:GHARL:2013:5125

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
12 juli 2013
Zaaknummer
12/00019, 12/00020 en 12/00021
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding en taxatierapporten in WOZ-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding in een WOZ-zaak. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde en een taxateur, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarden van drie onroerende zaken door de heffingsambtenaar van de gemeente Zeewolde. De rechtbank Zwolle-Lelystad had de bezwaren gegrond verklaard, maar geen vergoeding voor de kosten in de bezwaarfase toegekend. De belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de kosten voor de taxatie niet vergoed konden worden, omdat de gemachtigde en de taxateur niet dezelfde persoon waren. Het Hof stelde vast dat de belanghebbende recht had op vergoeding van de kosten die hij had gemaakt in verband met de taxatie, en dat de rechtbank de proceskostenvergoeding te laag had vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de onroerende zaken niet als samenhangende zaken konden worden beschouwd, wat betekende dat voor elk bezwaar en beroep afzonderlijk punten moesten worden toegekend.

De uitspraak leidde tot een verhoging van de proceskostenvergoeding tot een totaal van € 3.329, inclusief de kosten voor het taxatierapport. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank voor zover deze betrekking hadden op de proceskostenvergoeding en gelastte dat de gemeente Zeewolde het griffierecht aan de belanghebbende vergoedde. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte beoordeling van proceskosten in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken met meerdere onroerende zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 12/00019 t/m 12/00021
uitspraakdatum:
9 juli 2013
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 december 2011, nummers AWB 10/1827, 11/1549 en 11/1550
in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zeewolde(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend [a-straat 1], [a-straat 2] en [a-straat 3](hierna: de onroerende zaken), voor het kalenderjaar 2010, per waardepeildatum 1 januari 2009, vastgesteld op respectievelijk € 250.000, € 303.000 en € 138.000.
1.2
Op bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de vastgestelde waarden verlaagd tot respectievelijk € 238.000, € 275.000 en € 125.000.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard voor zover in bezwaar geen vergoeding voor de kosten gemaakt in de bezwaarfase was toegekend.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft verweerschriften ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [.] gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [.] taxateur (hierna: de taxateur) en namens de heffingsambtenaar, [.].
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
In hoger beroep is niet langer in geschil dat de bij uitspraken op bezwaar (nader) vastgestelde waarden van de onroerende zaken niet te hoog zijn. In geschil is nog slechts de hoogte van de proceskostenvergoeding waarop belanghebbende recht heeft.
2.2
In bezwaar heeft belanghebbende taxatierapporten overgelegd, opgesteld door de taxateur. Bij de uitspraken op bezwaar is geen vergoeding toegekend in verband met de in bezwaar gemaakte kosten. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van de kosten in verband met de taxatie vanwege de verwevenheid tussen de gemachtigde en de taxateur.
2.3
De Rechtbank heeft in totaal een proceskostenveroordeling voor de beroepsfase uitgesproken van € 218,50 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting à 437 per punt maal wegingsfactor 0,25). De Rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat voor alle beroepen tezamen “naar haar oordeel (…) één maal één punt moet worden toegekend voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het bijwonen van de zitting. Hierbij weegt mee dat de beroepen enkel gegrond worden verklaard met betrekking tot hetgeen is aangevoerd inzake de proceskostenvergoeding in bezwaar.”
2.4
De Rechtbank heeft een vergoeding toegekend in verband met de in bezwaar gemaakte kosten van in totaal € 872. De Rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen.
“De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat één procespunt dient te worden toegekend voor alle bezwaren, nu het gaat om vier verschillende objecten. Ook inhoud van de bezwaarschriften varieert per object. De rechtbank kent derhalve één procespunt toe voor elk bezwaarschrift.
Voor het bijwonen van de hoorzitting kent de rechtbank wel één procespunt toe, nu er één hoorzitting is gehouden waarop alle vier de objecten aan de orde zijn gekomen.”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Ook in hoger beroep is de omvang van de proceskostenvergoeding in geschil. Belanghebbende is van mening dat hij recht heeft op vergoeding van de kosten in verband met de taxatie, hetgeen de heffingsambtenaar bestrijdt. Ook is de hoogte van de wel door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding in geschil.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, de heffingsambtenaar tot bevestiging daarvan.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het Hof neemt bij de beantwoording van de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten gemaakt in verband met het taxatierapport als uitgangspunt dat, indien een belanghebbende, zoals in dit geval, in het gelijk wordt gesteld, de door hem in bezwaar, beroep en hoger beroep gemaakte kosten als regel in aanmerking komen voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Van deze regel mag worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende (vgl. HR 12 mei 2006, nr. 42449, LJN AX0985 en HR 16 november 2012, nr. 11/02517, LJN BY2770).
4.2
Niet in geschil is dat de gemachtigde aan belanghebbende “door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand” heeft verleend als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Niet in geschil is verder dat de taxateur een deskundige is als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit. De gemachtigde en de taxateur zijn verder niet dezelfde persoon, zodat kosten gemaakt in verband met hun werkzaamheden in beginsel op de voet van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen. Het oordeel van de Rechtbank, te weten dat de vergoeding voor een deskundige opgaat in de vergoeding voor de gemachtigde indien deze personen met elkaar zouden zijn verweven, vindt geen steun in het recht. Het Hof kent, gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit, per taxatie een vergoeding toe van € 325 (5 uur maal € 65 (tarief niet-woning)).
4.3
Op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit wordt onder het begrip samenhangende zaken verstaan: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel
a, is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
4.4
Met de overweging van de Rechtbank weergegeven onder 2.4 van deze uitspraak heeft de Rechtbank - naar het oordeel van het Hof terecht - blijkbaar geoordeeld dat in bezwaar geen sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit. De in geschil zijnde onroerende zaken zijn onvoldoende vergelijkbaar om een ander oordeel te rechtvaardigen. Indien geen sprake is van samenhangende zaken vormt de omstandigheid dat alle zaken op één hoorzitting zijn behandeld geen reden om, zoals de Rechtbank heeft gedaan, in totaal slechts één punt voor het bijwonen van de hoorzitting te geven.
4.5
Ook in beroep was geen sprake van samenhangende zaken, aangezien in beroep de waarde van de onroerende zaken nog in geschil was. Dit brengt mee dat, anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, in beginsel voor elk beroepschrift en voor elke zitting een punt als bedoeld in de bijlage, onder A1, bij het Besluit dient te worden toegekend. Zulks laat onverlet de mogelijkheid om op de voet van artikel 2, tweede lid, van het Besluit, het aldus vastgestelde bedrag te verminderen indien een belanghebbende (slechts) gedeeltelijk in het gelijk is gesteld.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit vast op € 2.385 (3 punten voor de bezwaarschriften en 3 punten voor het bijwonen van de hoorzitting à € 235 per punt, met wegingsfactor 1, vermeerderd met de kosten voor het taxatierapport à € 975 (3 maal € 325)).
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken onder verwijzing naar artikel 2, tweede lid, van het Besluit vast op € 472.
In hoger beroep is slechts de proceskostenveroordeling in geschil. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat in hoger beroep sprake is van (drie) samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit vast op 472 (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting maal factor 1 wegens minder dan 4 samenhangende zaken maal wegingsfactor 0,5).

6.Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraken van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze zien op het niet toekennen van een vergoeding voor de kosten gemaakt in bezwaar;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.329;
  • gelast dat de gemeente Zeewolde aan belanghebbende het in verband met het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 41.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op
9 juli 2013in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 juli 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.