ECLI:NL:GHARL:2013:5065

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
KS 21-003226-13 11-7-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na uitgaansruzie met mes

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was veroordeeld voor twee pogingen tot doodslag. De verdachte was betrokken bij een ruzie in het uitgaansleven, waarbij hij na een duw en een klap een mes heeft gepakt en gericht naar de hals van zijn belager heeft gestoken. Toen een buitenstaander ingreep, stak de verdachte deze persoon in de buik. Het hof oordeelde dat de verdachte disproportioneel had gehandeld en verwierp het beroep op (putatief) noodweerexces. De verdachte werd veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf, conform de eerdere uitspraak van de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland en deed opnieuw recht, waarbij het de bewezenverklaring van de feiten handhaafde. De verdachte had geen recht op een beroep op noodweer, aangezien de aanvallen van de slachtoffers niet zodanig waren dat zijn reactie gerechtvaardigd was. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de verdachte een gevaarlijk gebrek aan respect voor het leven van anderen had getoond, wat leidde tot de zware straf. Daarnaast werden vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003226-13
Uitspraak d.d.: 11 juli 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 11 februari 2013 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1992],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 juni 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 primair tot een gevangenisstraf van zeven jaren met aftrek van voorarrest en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. A. Hertogs, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1
primair:
hij op of omstreeks 2 september 2012 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde1] van het leven te beroven, met dat opzet (op zeer korte afstand van die [benadeelde1]) met een (opengeklapt) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand(en) die [benadeelde1] heeft gestompt/geslagen en/of heeft weggedrukt/geduwd en/of (een) zodanige beweging(en) in de richting die [benadeelde1] heeft gemaakt dat die [benadeelde1] in zijn buik(streek) werd gestoken en/of gesneden (waarbij de lever van die [benadeelde1] werd geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 subsidiair:
hij op of omstreeks 2 september 2012 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], aan een persoon genaamd [benadeelde1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een steekwond boven de navel en/of een geschaafde lever), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buikstreek te steken;
1 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 2 september 2012 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (op zeer korte afstand van die [benadeelde1]) met een (opengeklapt) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand(en) die [benadeelde1] heeft gestompt/geslagen en/of heeft weggedrukt/geduwd en/of (een) zodanige beweging(en) in de richting van die [benadeelde1] heeft gemaakt dat die [benadeelde1] in zijn buik(streek) werd gestoken en/of gesneden (waarbij de lever van die [benadeelde1] werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair:
hij op of omstreeks 2 september 2012 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde2] van het leven te beroven, met dat opzet (op zeer korte afstand van die [benadeelde2]) met een (opengeklapt) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand(en) die [benadeelde2] heeft gestompt/geslagen en/of bij of rond zijn nek heeft vastgepakt en/of heeft weggedrukt/geduwd en/of (een) zodanige beweging(en) in de richting die [benadeelde2] heeft gemaakt dat die [benadeelde2] in zijn nek/hals werd gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 2 september 2012 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [benadeelde2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (op zeer korte afstand van die [benadeelde2]) met een (opengeklapt) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand(en) die [benadeelde2] heeft gestompt/geslagen en/of bij of rond zijn nek heeft vastgepakt en/of heeft weggedrukt/geduwd en/of (een) zodanige beweging(en) in de richting die [benadeelde2] heeft gemaakt dat die [benadeelde2] in zijn nek/hals werd gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1
primair:
hij op 2 september 2012 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde1] van het leven te beroven, met dat opzet op zeer korte afstand van die [benadeelde1] met een opengeklapt mes in zijn hand die [benadeelde1] heeft weggedrukt/geduwd waarbij die [benadeelde1] in zijn buik werd gestoken waarbij de lever van die [benadeelde1] werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair:
hij op 2 september 2012 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde2] van het leven te beroven, met dat opzet op zeer korte afstand van die [benadeelde2] met een opengeklapt mes in zijn hand die [benadeelde2] heeft weggedrukt/geduwd waarbij die [benadeelde2] in zijn nek/hals werd gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien van feit 1 en feit 2 heeft gehandeld uit (putatief) noodweerexces.
Het hof stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast en kan zich daarbij vinden in de (cursief gedrukte) overwegingen van de rechtbank:
Aannemelijk is geworden dat [benadeelde2] de aanstichter van de ruzie was tussen hem en verdachte en dat hij, door het geven van een harde duw, als eerste echt geweld heeft gebruikt. Er was sprake van een aanval door [benadeelde2] en derhalve van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Verdachte was gerechtigd om daarop ter verdediging van zichzelf te reageren.
Naar het oordeel van de rechtbank was de manier waarop verdachte heeft gereageerd, namelijk door het gericht steken met een mes naar de nek van [benadeelde2], echter niet geboden. Meer dan wat geduw was er immers niet aan de hand. Het handelen van verdachte was in dat licht volstrekt disproportioneel. Door dusdanig disproportioneel te handelen, komt verdachte geen beroep op noodweer toe ten aanzien van de wederrechtelijke aanranding door [benadeelde2].
Ten aanzien van [benadeelde1] is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen sprake van een wederrechtelijke aanranding. [benadeelde1] heeft immers verklaard dat hij niet meer wilde dan een einde maken aan de vechtpartij. Verdachte mocht niettemin wel gerechtvaardigd denken dat hij werd aangevallen. Verdachte heeft echter in deze situatie eveneens disproportioneel gehandeld. Verdachte heeft nadat hij een klap op zijn hoofd voelde - zonder dat hij heeft gezien of heeft willen zien wie hem sloeg en waarom hij werd geslagen - zich omgedraaid met het opengeklapte mes in zijn hand en daarmee een duwende/stekende beweging gemaakt in de richting van de maag van [benadeelde1]. Aan verdachte komt derhalve geen beroep op noodweer toe ten aanzien van veronderstelde aanranding van [benadeelde1].
Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Bij de beoordeling van een beroep op (putatief) noodweerexces moet worden voorop gesteld dat een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging op grond van artikel 41, tweede lid, Wetboek van Strafrecht niet strafbaar is, indien zij het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de (vermeende) aanranding veroorzaakt. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk “onmiddellijk gevolg” sprake is geweest, komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (ECLI:NL:HR:2008:BC4459, HR 8 april 2008).
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat moeilijk valt in te zien hoe een relatief beperkte vechtpartij, waarbij van de kant van [benadeelde2] en [benadeelde1] niet meer geweld is gebruikt dan een enkele duw en een enkele klap, zulke paniekgevoelens bij verdachte zou hebben kunnen oproepen
.Ter zitting van het hof heeft verdachte weliswaar verklaard dat hij geschrokken was op het moment dat hij [benadeelde1] met het mes verwondde, maar de oorzaak daarvan was, zo gaf verdachte aan, zijn eigen handelen, en dus - zo begrijpt het hof - niet dat van [benadeelde2] en/of [benadeelde1].
Uit de verklaringen van verdachte, noch uit die van omstanders blijkt van aanwijzingen dat verdachte op enig moment vanuit een hevige gemoedsbeweging het mes heeft gebruikt.
Het beroep op noodweerexces faalt.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof sluit zich aan bij de volgende (cursief gedrukte) overwegingen van de rechtbank:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige strafbare feiten. Hij was terechtgekomen in een doorsnee ruzie in het uitgaansleven. Nadat hij een ander op zijn gedrag had aangesproken, werd verdachte door die ander geduwd en geslagen. Verdachte heeft vervolgens niet alleen teruggeduwd of geslagen, maar bewust het mes dat hij bij zich droeg gepakt, het mes opengeklapt en vervolgens gericht naar de hals van zijn belager gestoken. Toen een buitenstaander wilde ingrijpen door verdachte vast te pakken en mogelijk zelfs te slaan, heeft verdachte geen moment geaarzeld en bewust en met kracht die tweede persoon in de buik gestoken. Één en ander vond plaats op de openbare weg, in aanwezigheid van veel getuigen.
Verschillende getuigen hebben verklaard dat mensen het aanvankelijke gevecht tussen [benadeelde2] en verdachte nauwelijks als een bedreigende situatie hebben gezien. De verwondingen van [benadeelde2] en [benadeelde1] worden ook tot ieders stomme verbazing en ontzetting later ontdekt. Verdachte heeft derhalve op een wijze die niemand verwachtte en waarop niemand bedacht was zijn mes gegrepen.
Het eerste slachtoffer is gewond geraakt aan zijn hals. De wond moest worden gehecht met vier hechtingen. Het tweede slachtoffer had een steekwond in de buik, door alle lagen van de buikwand heen, tot in de lever. De buikwand en de lever moesten worden gehecht. De medische rapportages maken duidelijk dat het een wonder is dat door verdachtes handelen geen doden zijn gevallen.
Namens verdachte is bepleit het jeugdstrafrecht toe te passen en een beperkte onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De rechtbank vindt in de persoonlijkheid van verdachte of in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan echter geen grond voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Uit het over verdachte opgemaakte psychologische rapport komen weliswaar beperkingen naar voren en de psycholoog stelt weliswaar dat verdachte emotioneel op jongere leeftijd dan zijn kalenderleeftijd functioneert, maar één en ander is naar het oordeel van de rechtbank niet zo zwaarwegend dat van de hoofdregel zou moeten worden afgeweken. De omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, met name het bewust een mes bij zich dragen in het uitgaansleven en het bewust gebruik maken daarvan, geven naar het oordeel van de rechtbank juist reden tot toepassing van het strafrecht voor volwassenen.
Feiten zoals door verdachte begaan brengen groot gevaar en veel leed voor de slachtoffers met zich. Verder schokken zij de rechtsorde en vergroten zij gevoelens van onveiligheid. Verdachte heeft door het plegen van de feiten blijk gegeven van een kwalijk en zorgwekkend gebrek aan respect voor het leven van anderen.
Naar het oordeel van de rechtbank past als reactie op een dubbele poging doodslag zoals door verdachte gepleegd in beginsel slechts een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De door de officier van justitie geëiste en door de raadsvrouw bepleite straf miskennen de aard en ernst van de feiten.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de straf rekening gehouden met de hiervoor beschreven aard en ernst van de feiten en met de persoon van verdachte zoals blijkt uit zijn optreden ter zitting en uit het strafdossier, met de rapportage van de reclassering en de psycholoog.
Verdachte is eenmaal eerder veroordeeld door de strafrechter. Hij is een beperkte jongeman die als gevolg van zijn beperkingen kortzichtig en rechtlijnig reageert op gedrag van anderen. Daarbij heeft hij onvoldoende zicht op de gevolgen van zijn gedrag en houdt hij onvoldoende rekening met de positie van anderen. De rechtbank weegt mee dat de feiten aan verdachte enigszins verminderd kunnen worden toegerekend. De rechtbank kan de reclassering en de psycholoog volgen in hun oordeel dat verdachte een vorm van behandeling nodig heeft om het plegen van strafbare feiten in de toekomst te voorkomen, maar komt aan het opleggen van bijzondere voorwaarden niet toe, omdat de lengte van de op te leggen straf dat niet mogelijk maakt.
Alles afwegend is de rechtbank(toevoeging hof: en - met de advocaat-generaal - ook het hof)
van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren moet worden opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.777,65. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering is niet weersproken door de verdediging. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.017,52. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij de bepaling van de gevorderde schadevergoeding rekening moet worden gehouden met het aandeel van de eigen schuld van [benadeelde2]. Het hof deelt dit standpunt niet omdat het aandeel eigen schuld in het niet valt bij de gedragingen van verdachte. Het hof acht de vordering, die onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, inclusief de gevorderde immateriële schade.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.777,65 (duizend zevenhonderdzevenenzeventig euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 239,65 (tweehonderdnegenendertig euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 1.538,00 (duizend vijfhonderdachtendertig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 220,00 (tweehonderdtwintig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde1], een bedrag te betalen van
€ 1.777,65 (duizend zevenhonderdzevenenzeventig euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 239,65 (tweehonderdnegenendertig euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 1.538,00 (duizend vijfhonderdachtendertig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde2] ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.017,52 (duizend zeventien euro en tweeënvijftig cent) bestaande uit € 217,52 (tweehonderdzeventien euro en tweeënvijftig cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde2], een bedrag te betalen van
€ 1.017,52 (duizend zeventien euro en tweeënvijftig cent) bestaande uit € 217,52 (tweehonderdzeventien euro en tweeënvijftig cent) materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 11 juli 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.