Uitspraak
[het advocatenkantoor],
[B.V. X],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 18 mei 2011,
- de memorie van grieven (met producties) d.d. 12 maart 2013.
€ 8.575,65 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente sedert 5 mei 2010, althans vanaf de dag van de dagvaarding in eerste instantie, althans vanaf heden, tot aan de dag van uiteindelijke betaling en in conventie en in reconventie geïntimeerde te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties"
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3.De beoordeling
grief Ikomt [het advocatenkantoor] op tegen de onder 2.14 vermelde feiten. Het hof zal hierna, met inachtneming van deze grief en hetgeen verder als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken is komen vast te staan, de feiten opnieuw vaststellen.
[R] (de praktijkvennootschap van mr.[R]) en
[S](de praktijkvennootschap van mr. [S]).
[Y] verzocht om [S] bij te staan in de door [T] tegen hem aangespannen procedure waarin inmiddels een verstekvonnis was gewezen tot betaling van een bedrag van € 71.106,- . [Y] heeft dit verzoek geaccepteerd. In dit gesprek is niet ter sprake gekomen wie de opdrachtgever van [Y] was en aan wie [Y] zijn declaraties diende te versturen. De opdracht is door partijen niet op schrift gesteld.
20 januari 2010 heeft [het advocatenkantoor] [medewerker] per e-mail verzocht voor een spoedige betaling van de aan de email gehechte declaraties zorg te dragen.
[B.V. X] gestuurd. De factuur is door [B.V. X] niet voldaan.
[het advocatenkantoor] geen vordering heeft op [B.V. X], althans dat [B.V. X] aan [het advocatenkantoor] niets is verschuldigd, alsmede voor recht te verklaren dat er tussen
[B.V. X] en [het advocatenkantoor] nimmer enige overeenkomst is gesloten, met veroordeling van [het advocatenkantoor] in de kosten van het geding. In reconventie heeft
de betaling van de factuurbedragen gevorderd.
grieven III, IV, V en VII.
NJ1997, 494 en HR 10 januari 1997,
NJ1998, 544). Ingevolge de in artikel 150 Rv. neergelegde hoofdregel rusten op
[het advocatenkantoor] de bewijslast en het bewijsrisico met betrekking tot haar stelling dat zij heeft aangenomen en redelijkerwijs mocht aannemen dat Nord Advocaten met betrekking tot de hiervoor onder 3.1.8 genoemde werkzaamheden als haar opdrachtgeefster optrad. In zoverre is
grief II, die erover klaagt dat de rechtbank AVB ten onrechte heeft belast met de stelplicht en zo nodig de bewijslast dat namens
een anderis gehandeld, gegrond.
is ingebracht in [B.V. X] en in ieder geval tot 1 januari 2009 is gebleven. [B.V. X] had dus een eigen belang bij een goede afwikkeling van de door
[T] ingestelde vordering. De aanwezigheid van dit eigen belang is op zichzelf niet voldoende om [B.V. X] als opdrachtgever te beschouwen. Het hof is evenwel van oordeel dat er groot aantal omstandigheden is dat erop wijst dat de stelling van
[het advocatenkantoor] dat [B.V. X] de opdrachtgeefster was, juist is.
[T] jegens [S] aangevangen executiemaatregelen, direct te instrueren (vgl. de hiervoor onder 3.1.7 genoemde e-mail van 31 juli 2009). Indien
[B.V. X] niet de opdrachtgever was, dan valt niet begrijpen waarom deze instructie is gegeven. Dat [Y] daarnaast met [S] contact heeft gehad over de procedure doet aan het voorgaande niet af. Het spreekt immers voor zich dat [Y] ook contact met [S] had nu [S] door [T] in persoon in een procedure is betrokken. Het antwoord op wiens naam de beroepsaansprakelijkheidsverzekering is gesloten die dekking biedt voor de fouten die zijn gemaakt rond het passeren van de akte van [U] op 10 oktober 2008 is in deze procedure in het ongewissen gebleven. Aan het bestaan van deze verzekering als zodanig kunnen geen doorslaggevende argumenten worden ontleend voor een van beide procespartijen.
opdrachtgever was.
moet komen. Het hof is evenwel van oordeel dat in de gegeven omstandigheden - mrs. [R], [Y] en [S] waren oud-kantoorgenoten en kenden elkaar goed - het niet in rede ligt het ontbreken van de schriftelijke bevestiging als zwaarwegend argument ten nadele van [het advocatenkantoor] te laten komen. Het hof is van oordeel dat de onder 3.7 en 3.8 beschreven omstandigheden zwaarder wegen.
[B.V. X] aan de orde gestelde, maar buiten behandeling gebleven stellingen en weren, alsnog ambtshalve door het hof moeten worden behandeld. Grief VI behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking meer.
grieven I en II in reconventieslagen derhalve.
4.De slotsom
5.De beslissing
- wijst af de vorderingen van [B.V. X];
- veroordeelt [B.V. X] tot betaling aan [het advocatenkantoor] van het bedrag van
€ 1.251,89 voor de kosten van het geding in conventie en op € 384,- voor salaris advocaat in reconventie en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 632,-
(1 punt in tarief I) voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 725,31 voor verschotten;