Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde 1],
[geïntimeerden],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 26 april 2013 (met grieven en producties),
- de memorie van antwoord, tevens houdende akte vermeerdering van eis (met producties),
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, tevens verzet tegen vermeerdering van eis.
"zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, afdeling Privaatrecht d.d. 2 april 2013 onder zaak-/rolnummer 364938/VV EXPL 13-19 tussen partijen gewezen, voor zoveel nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, te bekrachtigen, een en ander met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide procedures”.
3.De beoordeling
“”subsidiair, indien en voor zover [geïntimeerden] geen vrije en onbeperkte toegang, als bedoeld in sub I, (meer) kan c.q. behoeft te worden verschaft tot het woonhuis en het bedrijfspand staande en gelegen te ([postcode]) [woonplaats], [adres], [appellant] te veroordelen om binnen een week na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans een door U.E.A. in goede justitie te bepalen termijn, alle aan [geïntimeerden] in eigendom toebehorende zaken welke [appellant] (nog) onder zich houdt aan [geïntimeerden] af te geven, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat [appellant] in gebreke blijft daaraan te voldoen, zulks met een maximum van€ 50.000,00;”
grief Ikomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van een rechtsgeldig uitgeoefend retentierecht. [appellant] stelt dat hij door [geïntimeerden] de toegang tot het gehuurde te ontzeggen gebruik heeft gemaakt van een hem toekomend opschortingsrecht. Na het einde van de huur was [appellant] bevoegd zijn verplichting tot afgifte van de zich toen nog in het gehuurde bevindende roerende zaken van [geïntimeerden] op te schorten omdat [geïntimeerden] hun verplichting tot betaling van de huur niet waren nagekomen, aldus (naar het hof begrijpt) [appellant].
grief IIkeert [appellant] zich tegen toewijzing van de vordering om [geïntimeerden] gedurende drie weken vrije en onbeperkte toegang te verstrekken tot het gehuurde. Hij voert daartoe allereerst aan dat hij rechtsgeldig een retentierecht uitoefent, zodat [geïntimeerden] geen recht hebben de roerende zaken die zich nog in het gehuurde bevinden onder zich te nemen. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat dit argument geen doel treft. [appellant] voert verder aan dat hij het gehuurde inmiddels aan een derde heeft verhuurd en derhalve niet meer in staat is om het gedurende drie weken aan [geïntimeerden] ter beschikking te stellen, zoals [geïntimeerden] vorderen. Dat is ook niet nodig omdat de roerende zaken van [geïntimeerden] zijn overgebracht naar een loods bij het gehuurde, aldus [appellant], die er op wijst dat [geïntimeerden] ook na het vonnis geen haast hebben gemaakt deze zaken onder zich te nemen.
, op hun nieuwe adres, worden afgegeven. Indien [appellant], na zijn komst uiterlijk 48 uur van tevoren te hebben aangekondigd, de roerende zaken aan [geïntimeerden] op hun nieuwe adres heeft aangeboden en [geïntimeerden] de zaken niet in ontvangst willen nemen, heeft [appellant] aan zijn verplichtingen voldaan. Het hof zal een en ander in het dictum tot uitdrukking brengen en aan de veroordeling van [appellant] een passende dwangsom verbinden.
6.De beslissing
bekrachtigt het vonnis in conventie waarvan beroep voor wat betreft het dictum onder II en III;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag, of gedeelte van een dag, voor iedere dag dat [appellant] na veertien dagen na betekening van dit arrest niet (volledig) aan deze veroordeling voldoet, zulks met een maximum van € 25.000,--;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;