ECLI:NL:GHARL:2013:4981

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
CD 200.095.927-01 9-7-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake incasso energienota's en bewijs van overeenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van De Nederlandse Energie Maatschappij B.V. (NEM) tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. In eerste aanleg had de rechtbank de vordering van NEM tot betaling van een energienota van € 5.663,44 afgewezen, omdat NEM niet had aangetoond dat er een overeenkomst was gesloten met de geïntimeerde. NEM had in hoger beroep de stelling ingenomen dat er wel degelijk een overeenkomst was, maar het hof oordeelde dat NEM ook in hoger beroep niet voldoende bewijs had geleverd om deze stelling te onderbouwen.

De procedure begon met een dagvaarding door NEM, waarin zij betaling vorderde van een bedrag dat voortkwam uit geleverde energie. De geïntimeerde was niet verschenen, en de kantonrechter had in eerste instantie verstek verleend. Echter, in het vonnis van 19 mei 2011 werd de vordering van NEM afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat NEM niet aan haar bewijslast had voldaan. NEM had geen schriftelijke overeenkomst of andere bewijsstukken overgelegd die de claim konden onderbouwen.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat NEM niet had aangetoond dat er een overeenkomst was gesloten. De grieven van NEM werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij het ook geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak vond plaats op 9 juli 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.095.927/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 481443 CV EXPL 10-19934)
arrest van de eerste kamer van 9 juli 2013
in de zaak van
De Nederlandse Energie Maatschappij B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
in eerste aanleg eiseres,
hierna:
NEM,
advocaat: mr. J.A. Trimbach, kantoorhoudende te De Meern,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
niet verschenen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 7 oktober 2010 (met zaak/rolnummer 472899 CV EXPL 10-16320) en 19 mei 2011, gewezen door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 9 augustus 2011 is door NEM hoger beroep ingesteld van het vonnis van 19 mei 2011 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 25 oktober 2011. De conclusie van de memorie van grieven (met drie producties) luidt:
"(…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis dat op 19 mei 2011 tussen partijen is gewezen opnieuw rechtdoende dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan NLE te voldoen de somma van € 5.663,44 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.948,43 vanaf 25 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties [de B.T.W. over de deurwaarderskosten daaronder begrepen]."
2.2
Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
2.3
NEM heeft de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. Van de in de memorie van grieven genoemde bijlagen heeft het hof bijlage 8 niet aangetroffen. Dit zou betreffen een cd-rom met daarop de geluidsopname (
voicelog) van het gesprek waarvan in bijlage 7 een transcriptie is overgelegd. Tevens ontbreken de producties 1 t/m 6 die in de conclusie van antwoord in oppositie van NEM worden genoemd.
2.4
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Stb. 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

3.Het geschil en de procedure in eerste aanleg

3.1
Bij de inleidende dagvaarding heeft NEM gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 5.000,-, rente en kosten rechtens. Hieraan heeft NEM ten grondslag gelegd dat zij aan [geïntimeerde] energie heeft geleverd voor een bedrag in hoofdsom van € 4.948,43. De vertragingsrente vanaf de vervaldagen van de aan [geïntimeerde] toegezonden facturen bedraagt tot en met 24 augustus 2010, zijnde de dag der dagvaarding, € 115,01. Tevens heeft NEM € 600,- aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Het totaal van € 5.663,44 heeft NEM beperkt tot € 5000,- onder uitdrukkelijke handhaving van haar rechten op het meerdere.
3.2
Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend. Bij vonnis van 7 oktober 2010 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld conform de vordering van NEM.
3.3
Bij exploot van 7 november 2010 is [geïntimeerde] in verzet gekomen van het vonnis van 7 oktober 2010. Na antwoord in oppositie van NEM en repliek in oppositie van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter het vonnis van 19 mei 2011 gewezen. Daarin heeft de kantonrechter als volgt beslist:
- verklaart het verzet gegrond;
- vernietigt het verstekvonnis van 7 oktober 2010;
opnieuw rechtdoende:
- wijst de vordering van de NEM af;
- veroordeelt de NEM in de kosten van de verzetprocedure aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 91,50 aan griffierecht en op € 200,00 voor salaris van de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.

4.De beoordeling van de grieven

4.1
NEM heeft drie grieven opgeworpen, die zich lenen voor een gezamenlijke behandeling. De grieven komen er op neer dat de kantonrechter heeft miskend dat [geïntimeerde] met NEM een overeenkomst heeft gesloten voor de levering van gas en electriciteit aan het adres [adres] te [plaats].
4.2
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van 19 mei 2011 de vordering van NEM afgewezen, omdat - kort gezegd - NEM niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Het hof leest in de grieven en de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg zijn aangevoerd. Het hof onderschrijft hetgeen de kantonrechter ter motivering van zijn beslissing heeft overwogen en voegt hier nog het volgende aan toe.
4.3
De kantonrechter heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv op NEM de last rust om te stellen en zonodig te bewijzen dat zij van [geïntimeerde] iets te vorderen heeft. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat hij met NEM een overeenkomst voor de levering van energie voor het adres [adres] te [plaats] is aangegaan. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde], had NEM haar stelling dat tussen partijen een overeenkomst voor de levering van gas en electriciteit is gesloten, nader moeten onderbouwen. NEM heeft echter ook in hoger beroep nagelaten een door [geïntimeerde] ondertekend schriftelijk stuk over te leggen, dan wel anderszins aan te tonen dat [geïntimeerde] met NEM een overeenkomst is aangegaan. Weliswaar verwijst NEM onder meer naar de opname van een telefoongesprek dat zou hebben plaatsgehad op 9 september 2009, de schriftelijke bevestiging van de beweerdelijk gesloten overeenkomst d.d. 9 september 2009, een schriftelijke bevestiging na ommekomst van de annuleringsperiode d.d. 22 september 2009, voorschotnota's en eindafrekeningen, maar geen van deze stukken of andere bewijsmaterialen zijn door NEM in hoger beroep overgelegd. De transcriptie die wél is overgelegd, bewijst naar het oordeel van het hof geenszins dat er een telefoongesprek met [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden. Zonder de opname zelf kan aan de transcriptie geen waarde worden toegekend, nog los van de vraag hoe het hof zou moeten vaststellen dat het inderdaad [geïntimeerde] is wiens stem volgens NEM op de cd-rom zou zijn te horen.
4.4
De slotsom is dan ook dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de kantonrechter van 19 mei 2011,
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.H. Kuiper en A.M. Koene en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dinsdag 9 juli 2013 in bijzijn van de griffier.