ECLI:NL:GHARL:2013:4781

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
12/00632
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht van successie en vermindering Nederlands successierecht in verband met Spaanse erfbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin een aanslag in het recht van successie is opgelegd na de verkrijging uit de nalatenschap van de erflater. De erflater had twee appartementen in Spanje, en de vraag is of belanghebbende recht heeft op vermindering van het Nederlands successierecht in verband met de Spaanse erfbelasting die door de echtgenote van de erflater is betaald. De rechtbank had eerder de aanslag verminderd, maar belanghebbende was het niet eens met de uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting is vastgesteld dat de erflater gehuwd was en dat de appartementen aan de echtgenote zijn toegedeeld. De Inspecteur heeft betoogd dat er geen recht op vermindering bestaat, omdat Spanje geen aanslag erfbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd. Belanghebbende heeft echter aangevoerd dat dit niet relevant is voor de toepassing van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (Bvdb).

Het Hof heeft geoordeeld dat, hoewel Spanje geen boedelbelasting kent, de erfbelasting in Spanje per verkrijger wordt geheven. Het Hof concludeert dat belanghebbende geen recht heeft op vermindering van het Nederlands successierecht, omdat er geen aanslag erfbelasting aan hem is opgelegd. De omstandigheid dat de Spaanse erfbelasting indirect voor rekening van belanghebbende is gekomen, leidt niet tot een andere conclusie. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00632
uitspraakdatum:
25 juni 2013
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 september 2012, nummer AWB 11/5024, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst[te P](hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor een verkrijging uit de nalatenschap van [erflater], een aanslag in het recht van successie (hierna: de aanslag) opgelegd van € 115.167.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot € 28.028.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 25 september 2012 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Van belanghebbende zijn op 15 april 2013 nadere stukken ontvangen, die op dezelfde datum in kopie zijn doorgezonden aan de Inspecteur.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2013 te Arnhem. Namens belanghebbende is ter zitting verschenen [zijn gemachtigde]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [.].
1.7
De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken onder de nummers 12/00631, 12/00633, 12/00634 en 12/00635.
1.8
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
De erflater was ten tijde van zijn overlijden gehuwd met [X-Y] (hierna: de echtgenote).
2.2
Tot de nalatenschap van de erflater hebben onder meer twee aaneengesloten appartementen met berging en parkeerplaats te [Q] (Spanje; hierna: de appartementen) behoord. Erflater heeft bij testament van 30 december 2002 bepaald dat de echtgenote voor 1/1000ste deel is gerechtigd en de overige erfgenamen (zijn vijf kinderen, hierna: de kinderen) voor het restant. Deze verdeling is zowel in de aangifte recht van successie als bij het opleggen van de aanslag gevolgd.
2.3
Belanghebbende is één van de kinderen.
2.4
In de notariële akte van boedelbeschrijving en verdeling nalatenschap van 28 december 2005 is onder meer opgenomen dat elke erfgenaam 1/6e deel van de appartementen krijgt toebedeeld en dat op verzoek van de echtgenote de appartementen aan haar zullen worden toegedeeld casu quo de erfgenamen zullen meewerken aan verkoop en levering aan haar.
2.5
Bij akte op 25 september 2006 verleden voor een notaris in Spanje zijn de appartementen op naam van de echtgenote gesteld.
2.6
Aan de echtgenote is in Spanje een aanslag in de erfbelasting ad € 339.197 opgelegd waarin de waarde van de appartementen is begrepen. Die aanslag is betaald door [A] BV, welke betaling pro rata in rekening-courant met alle erfgenamen is verrekend. Aan de kinderen zijn in Spanje geen aanslagen erfbelasting opgelegd.
2.7
Bij memorandum van 17 januari 2011 heeft de directeur van [B], gevestigd in Spanje, de gemachtigde van belanghebbende onder meer het volgende bericht:
“Onderstaand tref je aan een uittreksel van de Spaanse Verklaring van Acceptatie van Erfenis opgemaakt d.d. 25 september 2006 betreffende de erfenis van [erflater] alsmede een berekening van de in Spanje betaalde Erfbelasting.
(…)

2.Erfbelasting

a. Vermogensbestanddelen Waarde:
i. Appartement G 580.000
ii. Parking 14 6.500
iii. Berging 8-22 3.500
iv. Appartement F 600.000
v. Parking 7 6.500
vi. Berging 8-11 3.500
vii. Auto BMW 25.000
b. Erfbelasting
i. Totaal vermogensbestanddelen 1.225.000,00
ii. Vrijstelling echtgenote -/- 15.956,87
iii. Basis Erfbelasting 1.209.043,13
iv. Belastbaar bedrag tabel tot 797.555,08 199.291,40
v. Restant tegen 34% 139.905,94
vi. Totale Erfbelasting 339.197,34”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of belanghebbende ingevolge het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: Bvdb) recht heeft op een vermindering van Nederlands successierecht in verband met Spaanse erfbelasting. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 1, lid 1, van de Successiewet 1956 in de voor het jaar 2004 geldende tekst (hierna: de Wet), wordt het recht van successie geheven over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen. De heffingsmaatstaf voor het successierecht is volgens artikel 5, lid 1, van de Wet, hetgeen ieder verkrijgt. In artikel 24, lid 1, van de Wet, wordt als grondslag voor de berekening van de verschuldigde belasting vermeld: belaste verkrijging.
4.2
Ingevolge artikel 47, lid 1, van het Bvdb, wordt – voor zover van belang – bij een verkrijging krachtens erfrecht door het overlijden van iemand die ten tijde van dat overlijden in Nederland woonde, ter verrekening van vanwege een andere Mogendheid geheven belasting een vermindering verleend van het recht van successie voor de in de verkrijging begrepen onroerende zaken die binnen het gebied van een andere Mogendheid zijn gelegen, voor zover de verkrijging aan een gelijksoortige belasting is onderworpen die vanwege een andere Mogendheid als daar bedoeld wordt geheven.
4.3
Artikel 50 van het Bvdb bepaalt – voor zover van belang – dat de vermindering als bedoeld in artikel 47 van het Bvdb per verkrijger wordt berekend.
4.4
Belanghebbende betoogt dat artikel 47 van het Bvdb van toepassing is omdat hiervoor het Nederlands (internationale) privaatrecht doorslaggevend, dat artikel 50 van het Bvdb ziet op de berekeningssystematiek en dat de vraag aan wie de aanslag erfbelasting is opgelegd niet relevant is.
4.5
Tussen partijen is niet in geschil dat Spanje geen boedelbelasting kent, doch, net als Nederland, een erfbelasting waarin de verkrijgers elk afzonderlijk belastingplichtig zijn. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu Spanje in weerwil van deze heffingssystematiek aan belanghebbende geen aanslag erfbelasting heeft opgelegd, geen aanspraak kan worden gemaakt op vermindering op grond van het Bvdb. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof gesteld niet uit te kunnen sluiten dat Spanje aan belanghebbende een aanslag erfbelasting had kunnen opleggen. Het Hof merkt verder nog op dat belanghebbende ter zitting van het Hof niet heeft kunnen aangeven, indien aan belanghebbende in Spanje wel een aanslag erfbelasting zou zijn opgelegd, welk bedrag aan erfbelasting dan door belanghebbende zou zijn verschuldigd. Dientengevolge kan de vermindering waarop belanghebbende op grond van artikel 47, lid 2, van het Bvdb recht zou hebben gehad, niet worden berekend. Op grond van het vorenstaande komt het Hof tot de conclusie dat belanghebbende geen recht heeft op een vermindering van Nederlands successierecht in verband met Spaanse erfbelasting. De omstandigheid dat de Spaanse erfbelasting indirect – door middel van een aanslag opgelegd aan de echtgenote en door verrekening van deze belasting in rekening-courant – voor rekening van belanghebbende is gekomen, leidt niet tot een andere conclusie.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.
De beslissing is op
25 juni 2013in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post [verzonden op: 26 juni 2013]
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.