Uitspraak
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
BJZ,
de vader,
de moeder,
de ouders,
Het geding in eerste aanleg
Het geding in hoger beroep
[A] en mevrouw [B] namens BJZ en mr. Struyken namens de ouders.
De beoordeling
Nadere stukken
14 mei 2013 van mr. Struyken, waarin hij het hof verzoekt toe te staan dat de grootmoeder van de minderjarigen, mevrouw [de grootmoeder], ter zitting aanwezig is en het woord mag voeren. Gelet op het bepaalde in artikel 1.4.3. van het procesreglement verzoekschrift procedures familiezaken gerechtshoven, zal het hof geen acht slaan op de bijlage bij het faxbericht van 14 mei 2013, ingekomen op 14 mei 2013. Genoemd artikel bepaalt namelijk dat stukken waarop iemand zich wenst te beroepen zo spoedig mogelijk moeten worden overgelegd, maar in ieder geval uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling.
Nu voornoemde bijlage derhalve te laat bij het hof is binnengekomen, zal het hof op de inhoud hiervan geen acht slaan.
- [kind 1], geboren in de gemeente [X] op [geboortedag 1] (hierna: [kind 1]);
- [kind 3], geboren in de gemeente [Y] op [geboortedag 3] (hierna: [kind 3]).
24 november 2011, heeft de raad verzocht de minderjarigen voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen van BJZ en voorts een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
25 februari 2012 voor de duur van een maand en een machtiging uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling. De beslissingen op de langer verzochte duur is aangehouden. De kinderen zijn op basis van deze beschikkingen in Duitsland met dwang uit huis gehaald, enige dagen opgevangen in kinder-tehuizen aldaar en daarna overgedragen aan BJZ die de kinderen in crisis-pleeggezinnen heeft geplaatst.
4 januari 2013 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van de ouders tegen de beschikking van dit hof van 1 maart 2012 met toepassing van artikel 81 lid 1 RO verworpen.
Ten aanzien van het verzoek om voor recht te verklaren dat de feitelijke uithuisplaatsing onrechtmatig is (1b) heeft de rechtbank bepaald dat deze zal worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure en daartoe is verwezen naar de rol van 22 augustus 2012. Het verzoek om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onmiddellijk te beëindigen (3) is -tezamen met de overige (hier niet nader genoemde) verzoeken- verwezen naar de rechtbank Groningen. De ouders hebben op 26 juli 2012 tegen deze beschikking hoger beroep in gesteld bij het gerechtshof 's-Gravenhage en bij beschikking van
29 augustus 2012 heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.
Bij beschikking van 5 april 2013 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van de ouders tegen de beschikking van het gerechtshof 's-Gravenhage van 29 augustus 2012 met toepassing van artikel 81 lid 1 RO verworpen.
25 september 2012 de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in
een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van vijf maanden, tot
25 februari 2013.
contact met de beide ouders door hen zijn meegenomen en dientengevolge aan het toezicht van hun gezinsvoogden zijn onttrokken. Sedertdien verblijven zij op een voor BJZ onbekende plaats. Tot 28 september 2012 verbleven de minderjarigen bij Nederlandse pleeggezinnen.
bij hetgeen het hof Leeuwarden in de beschikking van 1 maart 2012 over de bevoegdheid van de rechter uitvoerig heeft overwogen. Het hof verwijst naar de rechtsoverwegingen 6 tot en met 18 van die beschikking en neemt deze hier over. Bij beschikking van 4 januari 2013 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van
de ouders tegen de beschikking van het hof Leeuwarden van 1 maart 2012 met toepassing van artikel 81 lid 1 RO verworpen. Hetgeen het hof Leeuwarden in de beschikking van 1 maart 2012 heeft beslist, staat daarmee in rechte vast.
Het hof ziet dan ook geen aanleiding om op het punt van de bevoegdheid prejudiciële vragen aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te stellen, zoals mr. Struyken ter zitting van het hof heeft gevraagd.
tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van de minderjarigen [kind 1], [kind 2] en [kind 3], zoals bij verzoekschrift van 17 december 2012 verzocht door BJZ, derhalve de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuis-plaatsing over de periode vanaf 25 februari 2013 voor de duur van een jaar.
dat niet is gebleken dat de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen is afgenomen c.q. opgeheven en dat die bedreiging in de ontwikkeling zelfs zal kunnen zijn toegenomen, nu de minderjarigen van alle
voor hen belangrijke sociale en medische voorzieningen lijken te zijn verstoten.
Er is immers, sinds de ouders de minderjarigen op 28 september 2012 tijdens
een begeleid contact hebben meegenomen naar een onbekende bestemming (in Duitsland) en daardoor aan het toezicht van de gezinsvoogden hebben onttrokken, in het geheel geen zicht op de opvoedings- en leefsituatie van de minderjarigen.
Het feit dat de minderjarigen ondergedoken zitten en de ouders zich onttrekken aan elk contact met jeugdbeschermings- en hulpverleningsinstanties acht het hof, evenals de rechtbank, schadelijk voor de ontwikkeling van de minderjarigen.
Dit geldt te meer nu uit het dossier en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat de minderjarigen al geruime tijd niet meer naar school zijn geweest en zich volgens opgave van hun advocaat onder erbarmelijke omstandigheden schuil moeten houden.
het belang van de minderjarigen - afgewezen. Bij een verlenging van de getroffen jeugdbeschermingsmaatregelen zal de situatie van abstinentie van hulpverlening en voorzieningen voor hen voortduren, hetgeen gelet op de geconstateerde zorgen en problemen niet in hun belang wordt geacht, aldus de kinderrechter.
Het had op de weg van de ouders gelegen om in het geval van een wijziging van de situatie van de minderjarigen op voornoemde punten hieromtrent schriftelijke stukken te overleggen. De ouders hebben in hoger beroep echter in het geheel geen (met stukken onderbouwde) feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat de geconstateerde zorgen ten aanzien van
de minderjarigen niet langer gelden. Nu de ouders sinds de beschikking waarvan beroep, in welke periode [kind 1], [kind 2] en [kind 3] niet onder toezicht stonden en ten aanzien van hen ook geen machtiging tot uithuisplaatsing was verleend, niet hebben laten zien dat de minderjarigen weer toegang hebben tot hulpverlening en (andere) sociale en medische voorzieningen die zij nodig hebben in het belang van hun ontwikkeling en er derhalve inmiddels ruim 9 maanden
in het geheel geen zicht is op de minderjarigen, kan het hof niet anders dan concluderen dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog immer aanwezig zijn.
De beslissing
[kind 2], geboren in de gemeente [X] op [geboortedag 2], en [kind 3], geboren in de gemeente [Y] op [geboortedag 3], met één jaar, ingaande op 25 februari 2013;
nacht van de minderjarigen [kind 1], geboren in de gemeente [X] op [geboortedag 1], [kind 2], geboren in de gemeente [X] op [geboortedag 2], en [kind 3], geboren in de gemeente [Y] op [geboortedag 3], met één jaar, ingaande op 25 februari 2013;
27 juni 2013 in bijzijn van de griffier.